b.w.
1. Stijf halen, strak maken. De schoot aanhalen.
2. In beslag nemen. De gandsche lading is ten gevolge eener verkeerde aangifte Aangehaald geworden. Wanneer de ambtenaren goederen aanhalen zijn zy verplicht die naar het naaste kantoor op te brengen.
3. o.w. - Krachtiger worden. De wind Haalt Aan (het begint harder te waaien).
Spreekwijze: Het haalt wat aan (het geeft vrij wat voordeel).