Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-02-2022

zaaien

betekenis & definitie

1) (1991) (mar.) roddelen; valse geruchten verspreiden. Zie ook: zaaiverhaal*.

• (Fré Harmsen: Van baroe tot branie. Termen en zegswijzen bij de Koninklijke marine. 1991)
We zitten geleund tegen de schuur. Tijd voor afgestompt lullen en zaaien (roddelen) alvorens we gaan snurken. (Nieuwe Revu, 03/01/1996)

2) (1991) (Delft) (stud.) copuleren, neuken.

• (Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991)
• Zaaien. Ander woord voor sex hebben.(http://studenten-woordenboek.nl, ongedateerd)