1) 19e eeuw) (< Mal. berani, moedig) (inf.) waaghals; opschepper. Van iemand die zich moediger voordoet dan hij is, zegt men wel eens dat hij 'de branie uithangt'. Vgl. bram*.
• Ze ging nooit naar de kerk, omdat ze haast geen kleeren an d'r lijf had, zij of de kinderen niet, zij had laatst de gaten in d'r pantoffels gestopt met lapjes wol, maar ze was zoo goed niet, of ze most nog een winterjas borgen, waar d'r vent de branie mee uithing. (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
• Dit was natuurlyk maar weer een van de bedenksels van den heer Rombouts, waarmee hy zich het air gaf, een branie in zyn vak te zyn. (Willem Paap: De doodsklok van het Damrak. 1908)
• Nu heette zij de mooie meid, de allermooiste, die al die klam-verliefde branies deed gnuiven en duizelen, popelen en hijgen van hartstocht. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Als jij, Piekhaar, nou zo’n branie ben, waarom ga je dan niet naar je vaar, die banjerheer met z’n dure stoep! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
• Zo'n vrije jongen kon makkelijk de brani uithangen. (Piet Bakker: Branding. 1940)
• Je bent een goed vliegertje en ongetwijfeld een branie, die wat meer durft dan zijn maats. (A. Roothaert: De vlam in de pan. 1942)
• Als ik geen vertrouwen in je had, zou ik je niet uitzenden. Maar denk er om, hang niet den brani uit. (Johan Fabricius: Nacht over Java. 1944)
• Wat bezielt zo'n jongen toch? Moet hij de jongens laten zien wat hij kan, moet hij de branie uithangen? ( Alger Algra: Saka, de vluchteling uit Ambon. 1966)
• (Annemarie Houwink ten Cate: Signalement van sprekende zegswijzen. 1978)
• De man was een Indo en vertelde me dat mijn vader een branie was geweest vroeger op Java. (Alfred Birney: De tolk van Java. 2016)
2) (19e eeuw) moedig, kranig.
• ’t Is gek, maar ik was niet brani om de deur open te doen en te gaan zien. (P.A. Daum: Uit de suiker in de tabak. 1885)
• Jij zou je lachen wel kunnen houden en al ben je nog zoo brani, ik zou je wel eens willen zien als je hier op de brug zoo'n zee tje over kreeg - maar nou heb je gelijk, 't is hier goddelijk! (Justus van Maurik: Op reis en thuis. 1912)
• Enkele inlanders, afgaande op het kijvend geluid, groepeerden zich om de twistende Indo's, zagen hen beurtelings aan met een vragend-nieuwsgierigen blik, wat dit worden en wie wel 't meest brani zijn zou. (Victor Ido: De paupers. 1915)