Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 28-07-2023

verrot

betekenis & definitie

1) (1935) (inf.) gebruikt ter versterking: in hoge mate, erg.

• ‘Ik ben je verrot dankbaar,’ zegt Pierre ineens… (Jef Last: Een huis zonder vensters. 1935)
• Die jongens die 't zo verrot goed wisten als 't over poëzie ging. (Bibeb: Bibeb & VIP'S. 1965)
• .... want me moeder is zo ziek. Verrot ziek, hoor. (Simon Carmiggelt: Mooi weer vandaag. 1965)
• (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Verrotte handig, zo'n geslepen voorruit. (Theo Van Den Boogaard & Wim T. Schippers: Sjef van Oekel raakt op drift. 1985)
• Wat is-ie (de tram, nvdr) verrot vol. (Simon Carmiggelt: De vrolijke jaren. 1987)
• Die wil verrot graag niet al te laat terug zijn bij moeders. (Maarten ’t Hart: De vlieger. 1998)
• En ik denk dat ik verrot erg wagenziek ben. (Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross: De mannen van de maandagochtend. 2003)
• ‘Ja!’ roept Ank, ‘hij schold ’m verrot! (Conny Braam: Het schandaal. 2004)
• ‘Verrot mooi stukkie,’ zei de vader van Jouri schor. (Maarten ’t Hart: Verlovingstijd. 2009)
• …het was alleen verrot jammer dat hij daar zo slecht tegen kon... (Maarten ’t Hart: De moeder van Ikabod & andere verhalen. 2016)

2) (1904) bastaardvloek.

• ‘Verrot,’ had-ie gevloekt, en hij d'r van door. (H. Hartog: Sjofelen. 1904)

3) (2011) (inf.) ellendig, verschrikkelijk.

• Het is namelijk best verrot om in zo”n stoel wijd open en bloot en op je allerkwetsbaarst te liggen. (Erica van Dam: Open. Columns. 2011)
• Wel verrot van Vitesse dat ze een punt van Feyenoord hebben gejat. (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)
• Elke verrotte naam van elke honkballer kenden jullie uit je hoofd, je kon de kantinedienst van een week opdreunen, maar het was Cees Buddingh”, Nel. (Nico Dijkshoorn: Ooit gelukkig. 2019)

4) (1920+) (Groningen) lijdend aan syfilis.

• Verrot = I°. verrot. 2°. onnozel. Hai is ook nait verrot! = Hij is bij de pinken; 3°, lijdende aan sifilis. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)