Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-08-2021

vermaak

betekenis & definitie

(1912) (euf.) mannelijk of vrouwelijk geslachtsdeel.

• Nou moest hij toch stiekempjes lachen om dien sluwen, maar bangelijken Nakende Kris, nacht-zwerver als hij, die het heele wetboek uit zijn neutje óptaterde, maar zich liever een trap tegen zijn vermaak liet geven, dan, half overvaren, zich zóó op sleeptouw te laten nemen. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1912)
• Het is zo gek hier, als je toetert komt er een flic en die geeft je op je vermaak omdat je toetert... (Henri Knap: Rijdt u ook zo auto. 1953)
• Getverderrrie, het lijkt wel de zalf die ze op je vermaak smeren als je wat opgelopen hebt. (Jan De Hartog: De Commodore. 1987)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)