Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-07-2021

thee

betekenis & definitie

1) (1978) (voetb.) rustpauze.

• (Rob Siekmann: Voetbalwoordenboek. 1978)
• (Arno Kantelberg: Voetbaltaal. 1997)
• Na de thee lijken de Interisti pas werkelijk geïnspireerd geraakt door Versluis’ voortrekkersrol. Amadei maakt gelijk en Lorenzi kopt vallend de 5-4 binnen. (Peter Smink: Grand Mal. 2010)

2) (1960) (drugs) marihuana (verwerkt in thee). Het is een kruid (gewonnen uit bladeren van de hennepplant. In het Amerikaans-Engelse slang werd tea al opgetekend in 1933.

• Hij had een plastic zak tussen zijn broeksriem gestopt. Bewakers van het particulier terrein van een grote maatschappij ln de haven vonden dat vreemd, vooral toen de zeeman beweerde dat er „Chinese thee" in het zakje zat. Zij waarschuwden de recherche, die de man aanhield en de „Chinese thee" liet onderzoeken. Toen bleek het inderdaad zoals de bewakers reeds vermoed hadden, Indische hennep te zijn. Op de Illegale markt kan drie ons marihuana duizenden guldens opleveren. (De Tijd De Maasbode, 02/09/1960)
• Bij het vale licht van walmende olielampen drinken de rokers hun thee en jagen de dromers op de draak. (René Stoute: Op de rug van vuile zwanen. 1982)