1) (1995) (< Eng.) erg viriele man; dekhengst*.
• Hij schijnt ook nog waanzinnig mooi te zijn, maar ze heeft hem nog niet geshowd, deze ‘stud’ uit duizenden. (Lydia Rood: Zij haar zin. 1996)
• Vlak naast haar staat een stud met zijn broek uit die gepijpt wordt door een meisje. (Charlie Hédo: Swingen is geen partnerruil. 2015)
• De stud die het wicht zover wist te krijgen stak zijn leuter juist op het moment dat een ferme straal glazig naar de camera spoot weer diep in de walvis. (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)
• Een jongen die het 'goed doet' bij de meisjes wordt juist beschouwd als een stoere bink, een stud of een player, en dat zijn wel degelijk begerenswaardige kwalificaties. (HP/ De Tijd, februari 2017)
2) (1980+) (jeugd) kijk onder stuud*.