Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-04-2022

soos

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (inf.) (clubgebouw of lokaal van een) sociëteit, (besloten) gezelschap of vereniging. Onder studenten niet meer gebruikelijk. Tegenwoordig vaak in de betekenis van jeugdcentrum. Zie ook: soosbeer*.

• ‘De Soos’ is in Indië, over 't algemeen, het ontspanningsoord bij uitnemendheid en niet alleen voor de heeren, maar ook voor de dames, die zeker dankbaar erkennen dat de ‘societeit’ haar minstens even veel genot bezorgt als aan haar echtgenooten, want alles wat ontspanning geeft gebeurt in ‘de Soos’. (Justus van Maurik: Indrukken van een 'Tòtòk'. Indische typen en schetsen. 1897)
• Kon zij niet begrijpen, hoe verschrikkelik 't voor hem was te moeten merken, dat de lui op de soos hun gesprek over dat jonkertje staakten, als hij in de nabijheid kwam? (Marcellus Emants: Inwijding. Haags leven. 1901)
• Maar wat heb ik nu... De soos verveelt me... Iets te doen verveelt me... (Louis Couperus: Zielenschemering. 1902)
• Hij vond het ‘'n prachtstukje’ van zijn zoon en hij zou juist beginnen met te vertellen, wat hij al zoo op de soos had gehoord, toen de meid met 'n groote doos binnenkwam. (J.B. Schuil: De A.F.C.-ers. 1915)
• Meneer was naar de soos, zijn whistpartijtje, dat wist ze. (Top Naeff: 't Veulen. 1920)
• .... de beroemde advocaat op de soos... (Justine Abbing, pseudoniem van Carrie van Bruggen: Uit het leven van een denkende vrouw. 1920)
• Hij vervulde tevens de functie van penningmeester van de soos.... (Heldersche Courant, 05/01/1924)
• ‘Kalm aan,’ verzocht Robbert. ‘Je zit hier niet op de soos.’ (Cissy van Marxveldt: Een zomerzotheid. 1927)
• Nu was de groote strijd voorbij, en hij zag den Japanner met de beenen op tafel in de Soos zitten… (Johan Fabricius: Nacht over Java. 1944)
• Twee beledigde grootheden waren toen indrukwekkend langzaam de soos uitgeschuifeld. (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• Een jaar geleden hadden wij een goede beat-soos 'K'sjot' genaamd, die echter door geregeld gesodemieter met vetkuiven gesloten moest worden. (Hitweek, 14/01/1966)
• De soos is in principe open tot 12 uur. (Kaas & Brood & Bikkelacht. Ongeregelde studentenschrifturen. 1953-1966)
• Avond aan avond hadden ze gedanst in de soos, ze hadden het heerlijk gehad. (Adriaan van der Veen: Niet meer bang zijn. 1980)
• Dat was een schandelijke fout: Corpsleden spraken niet over hun 'soos' maar over de 'sociëteit'. Niet omdat zij enig bezwaar hadden tegen vlotte afkortingen in het algemeen, maar een bepaald deel van de afkortingen was nu eenmaal 'bon ton' en het andere niet. (Boudewijn van Houten: De Ontgroening. 1971)
Uw man ging ook dikwijls met ons naar de soos, élke zaterdag en soms ook wel door de week, ach die soos was altijd zó leuk, je kende elkaar allemaal en er was een uitstékende band. (Margaretha Ferguson: Hollands-Indische verhalen. 1974)
• Wie een blik werpt in het gebouw, zal moeten beamen dat de bijnaam mooiste soos van Zuid-Holland alleszins gerechtvaardigd is. (Oor, 20/10/1984)
• De nieuwste hoofdstedelijke elite-soos Roxy. (Oor, 22/08/1987)
• In het Dominicus-college hadden de twee hoogste klassen in de recreatiezaal hun eigen terrein, de zogenaamde soos, die zij soms hardhandig tegen het ‘plebs’ verdedigden. (Jos Perry: Jongens op kostschool. 1991)
• Al die soesah, om te gaan dansen in de soos! (Hella S. Haasse: Heren van de thee. 1992)
• Ik zit de hele dag op Eikenstein, dat is de soos, kan je gaan zitten, koffiedrinken, snoepen, voor je uitkijken. (Yvonne Keuls: Meneer en mevrouw zijn gek. 1992)
• Soos (de) sociëteit van het Amsterdamsch Studenten Corps. Ook bij SSRRotterdam. (Lenneke van der Burg: Bier, zweet & tranen. 2012)
• Op die leeftijd ging ze soms naar de soos in Birdaard. (Anita Terpstra: Het huis vol. 2018)

2) (1999) (sch.) sociale dienst; bijstand. Zie ook: soostrekker*.

• Kees van der Leest (44) is een van de trouwe bijstandsklanten in West 1. Hij werkte al toen hij veertien jaar was. Bij de melkcentrale in Amsterdam-Noord. Daarna heeft hij alle banen van de wereld gehad, van kabeltelevisiemonteur tot vuilnisman. Hij loopt, zegt hij, inmiddels veertien jaar 'bij de soos'. (Vrij Nederland, 14/04/2001)
• de Sôôs: de bijstand; ’n uitkering. Het woord is een afkorting van Sociale Dienst ("hij trek van de soos" of "hij lôôp bij de soos") (Sibrand de Grauw en Gerard Gast: ABC Dordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes. 2014)
• Enfin: ik zal met vragen hoe te reilen & zeilen in Luiletterland ergens anders heen moeten. Twee heikele kwesties spelen: moet ik aanvullend honorarium vragen nu de soos al mijn centen afpakt? (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)
• Waarom had ik, een gezonde twintiger en drs. in de geschiedenis, na tweeënhalf jaar geleden te zijn afgestudeerd, nog niet één keer een baantje gehad? Ik antwoordde dan dat ik mij de blubber aan brieven schreef en dat was ook niet gelogen. Ik moest ook wel van de Soos, anders zou ik gekort worden op mijn uitkering. (Meindert Talma: Je denkt dat het komt. 2017)