Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 24-08-2023

schuiver

betekenis & definitie

1) (1970+) (muz.) trombonist.

• (Onze Taal, juli/ augustus 1975)
• Ruim 15 jaar geleden verliet stersolist Al Grey de trombonesectie van de Cbunt Basie band om plaats te maken voor ene piepjonge schuiver, die op onbewaakte ogenblikken ongewone geluiden voort bracht: George Lewis. (Trouw, 22/01/1986)
• In navolging van laatst genoemde maakt Oquendo met drie schuivers gebruik van de trombone-klank, als gepeperde ondersteuning van zijn uitgebreide litmegroep.(Trouw, 06/10/1986)
• Let wel, lijkt hij te betogen, de trombone is de vox humana van de jazz. Knepper is natuurlijk ook een toegewijd schuiver, want dat ding zit er niet voor niks op. Hij laat zijn noten op kousevoeten gaan, maar bereikt niettemin verbazingwekkend hoge snelheden. (Nieuwsblad van het Noorden, 20/02/1989)

2) (1915) (voetb.) hard, laag schot.

• Zij sprak van 'n reuzenkei, 'n pil, 'n schuiver, 'n tackle en 'n goalgetter, alsof zij haar heele leven gevoetbald had. (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• De kopbal van den rechtsbuiten gevolgd door een schuiver van den binnenspeler geeft Hoens* broek de leiding. (Limburger koerier, 21/03/1928)
• .... ram Heesink, die Koppen, de back van Vitesse op dat ogenblik de bal een schuiver zag geven van je welste.... (J.B. Schuil: Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen. 1952)
• ‘Nou moe,’ sprak de Italiaan, ‘heb je 't ooit zo zout gevreten.’ ‘Kom er maar doorheen,’ zei Schijvenaar, ‘die man is niet te passeren. Hij lust ze warm.’ ‘Ook plukballen?’ vroeg de aanvoerder. ‘En hoe,’ antwoordde Schijvenaar. ‘En 'n hete knoeperd?’ informeerde de Italiaan, ‘zo'n lekkere schuiver in de uiterste hoek?’ ‘Hij houdt ze,’ antwoordde Schijvenaar. ‘En 'n loeier?’ vroeg de Italiaan, ‘zo'n godsdreun van moet je nog ver?’ (Godfried Bomans: De onsterfelijke Pa Pinkelman. 1953)
• Maar Vitesse zou toch weer scoren. ïn de 43ste minuut. Huiberts speelde de bal voor zijn middenvoor Faber vrtj. die. ook al weer met een schuiver, toesloeg. De bal kwam eerst tot rust in de rechterhoek. (het Parool, 16/03/1953)
• Dan horen we weer die doffe knoerters, dan zien we weer die gave, rijpe lellen dwars over het middenveld, dan volgen we weer die uitgebakken schuivertjes langs de zijlijn, met dat doorgekookte hakballetje tot besluit, precies in de bovenhoek. (Godfried Bomans: Oude en nieuwe Buitelingen. 1970)
• Waarna het artistieke hoogstandje bekroond werd met een loepzuivere schuiver vanuit een onmogelijke hoek. ( de Volkskrant, 21/09/1985)
• De Munck, van top tot teen in 't zwart en met een elastiekje in z'n haar, moest gestrekt naar de benedenhoek op een schuiver van Van Ede. (J.A. Deelder: Drukke dagen. 1988)

3) (19e eeuw) (oorspr. stud.) (steeds meervoud) suède schoen. Zo genoemd omdat ze geen geluid maken. Ook wel bordeelsluipers genoemd.

• En met geweldige schuivers liep hij het kamertje op en neer. ... (De Jonge Gids. Volume 1. 1898)
• .. een of andere vogel die we nog nooit gezien hadden, met paarse schuivers aan en franjes aan zijn broek. (Hans Plomp: Het Amsterdams Dodenboekje. 1970)
• Ken je niet uitkijken scheve Chinees met je schuivers maat 56... (Yvonne Keuls: Jan Rap en z'n maat. 1977)
• Wat heb je nou voor schuivers aan je benen, ach jongen, je loopt voor gek.... (Jeroen Brouwers: Zomervlucht. 1990)

4) (1953) (biljartspel) slechte stoot. Syn.: ruiker*.

• ... daar begon dat fijne prikwerk, met gevoelige schuivertjes en ragfijne tikkertjes, dat lekker sabbelen op de vierkante decimeter. (Godfried Bomans: Capriolen. 1953)
• Toen nam hij de fles onder het biljart vandaan met twee romers en schonk zich enige vreugde. We schoten door met onze keutjes; bedachtzaam maar roekeloos. We dronken sneller dan we punten maakten, met het gevolg dat hij plotseling een schuiver maakte waarbij het kalotje van zijn hoofd viel en de keu door het laken stak.(Leeuwarder Courant, 11/03/1972)

5) (1978) (muz.) traag nummer waarop een slow kan gedanst worden.

• 'Viens/Come On" zou het veel beter als single gedaan hebben. Want in deze rasechte „schuiver" toont Nadine aan hoe ze wil overkomen: een zwoele meid met een zwoele stem, die in haar composities de commercie best tegemoet wil komen door een overdosis gehijg en gekreun toe te passen. (Limburgsch dagblad, 03/06/1978)
• Ze leveren een probleemloze schuiver in de sector onopvallende blue-eyed soul. (Oor, 07/05/1988)
• Marcelle stond op en zette een nieuw plaat op: ‘Cry’. Een dansnummer, een echte schuiver. (Tommy van Duiven: Groei in verdrukking. 2018)

6) (19e eeuw) (inf.) (in de verbinding 'rare schuiver') rare vent; vreemde snuiter. Schuiver is ook een gewestelijk woord voor een landloper, een schooier.

• Schuiver, zaw.,m. — Landlooper, havelooze kerel, Fr.vagabond. (K.) ' Ne leelijke schuiver. Daar is 'ne schuiver aan de deur om ' en aalmoes. De veldwachter hée' 'ne' schuiver gepakt die geen papieren had. — Gemeene kerel, schoelie. In die straat woonen de schuivers. Eenige schuivers hebben al de ruiten uitgegooid bij den börgemeester. Kil. Schuyver (vetus), scurra, histrio. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• Ja, brigges, ‘t is een rare schuiver, die vrijer, en je mot voor ‘m oppassen, want hij zou je altijd helpen, al was ‘t naar de verdommenis. (A.M. de Jong: Notities van een landstormman. 1917)
• Eind'lijk zegt de baliekluiver: „Waf ben jij een rare schuiver! heb jr in je duit zoo'n schik?" (het Volk, 09/10/1929)

7) (19e eeuw) (verkleinw.) (Zaanstreek) schaats.

• schuivertje, znw. onz. Schaats (Krommenie). Vgl. Schoveling. // Ik ben op me schuivertjes hier 'ekomme. (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)

< >