1) (1895) (Barg.) kopergeld.
• rooieloop = kopergeld; ’k heb niks as rooieloop ien buus (of: in de buutse.) (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895)
• Het groote geld bleef voor haar beteun. 't Gebeurde maar eens in de maand, dat zij een „gulde” kreeg. Wie een „kwartje” gaf, nou dat is al een milde, een bijzonder-goed mensch; 't was meest rooie loop, ... (Gertrudis Hendricus Ignaaz Hulzen: Zwervers. 1899)
• As 'k goet nagaat van de Káa-aap!... wáar zijn ze geblewe, me bloed-eige cente?... nouh loop 'k me me beenen uit me gat veur é strontige vijftig guldietjes in de week!... de rooie loop!... (Is. Querido: Levensgang: roman uit de diamantwerkerswereld. 1901)
• Kopergeld: rooie loop. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)
• Centen noemt wen algemeen minachtend „rooje loop". Hij heeft „spie" of „schrabbes" beteekent natuurlijk: hjj heeft splint, is rijk enz. (De Sumatra post, 18/02/1915)
• Rooie loop = I°. een ziekte; 2°. Minachtend woord voor kopergeld. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• Rooielóóp, kopergeld, vooral centen. Hè je meskien nach 'n kwàrtje jóór me? Néé, ik hèèw àlliin maar rooielóóp, heb je misschien nog een kwartje voor me? Neen, ik heb alleen maar kopergeld (centen). (S. Keyser: Het Tessels. Inleiding, vocabulaire en teksten. 1951)
• Moeder met 'r guldens . . . het zou wel grotendeels rooie loop weze wat er in zat. (Jannetje Visser-Roosendaal: Wie wind zaait... 1967)
• rôôje loop, kopergeld, centen en (vroeger) halve centen. (A.P.M. Lafeber: Het dialect van Gouda. 1967)
• En er zijn rijke boeren bij geweest, die maar rooie loop hebben afgestaan; die dochten zeker dat het een kerkezakje was. (Herman de Man: Stoombootje in de mist: & Scheepswerf de Kroonprinces. 1975)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)
2) (1708) (plat) menstruatie. Syn.: rooie emmer*.
• (François Halma: Le grand dictionaire françois & flamend. 1708)
• Huizinga Spreekwoorden nr. 5763 (rooie loop)
• (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• De rooie loop: menstruatie. (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Robert Henk Zuidinga: Eroticon: het ABC van de erotiek. 1990)
• Oma is op bezoek, de rooie loop, het roosje bloeit, de vlag hangt uit. Het wemelt van de eufemismen om het woord te omzeilen. Niet alleen in Nederland, ook elders in de wereld is de menstruatie vaak een ongemakkelijk onderwerp. Het onvolprezen VPRO-programma Metropolis staat vanavond in het teken van dit rode taboe. (Haarlems Dagblad, 18/11/2010)
• Na het dessert neem je deze magistrale Mies hats-flats mee naar het hotel en legt haar alsnog plat, rooie loop of niet. (Peter Smink: Grand Mal. 2010)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• rooie: rode; de rooie(n) (hebben), de rooie loop (hebben), de rooie vlag uut hebben hangen, de rooie waeke (hebben): ongesteld (wezen). (H. Scholtmeijer: Veluws Handwoordenboek. 2011)