rooie loop
1) (1895) (Barg.) kopergeld. • rooieloop = kopergeld; ’k heb niks as rooieloop ien buus (of: in de buutse.) (H. Molema: Woordenboek der Groningsche volkstaal, in de 19de eeuw. 1895) • Het groote geld bleef voor haar beteun. 't Gebeurde maar eens in de maand, dat zij een „gulde” kreeg. Wie een „kwartje” gaf,...