Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-03-2022

reuze

betekenis & definitie

(1913, vero.) (jeugd) fijn, goed. Ook als eerste deel van een samengesteld woord: reuzekerel.

• Reuze b.v. reuze boffer, reuze lol, reuze boer, reuze gek, reuze uitvinding, reuze kloot (lummel), iets reuze vinden; ook op zich zelf staand: "reuze", "reusachtig hè!": als uitroep. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Hoe dit zij, het feit ligt er nu eenmaal toe: „reuze" is blijkbaar een zeer handig en gemakkelijk woord, een soort van cliché, een passepartout. Iemand, die erg suf is, heet een „reuzesufferd". Valt hem een onverwacht geluk, of misschien een klein buitenkansje ten deel, dan heeft hij een „reuzebof", hetgeen voor een mensch heel wat aangenamer is dan een „reuzestrop" of, in wat beschaafder taal, „reuzepech". (De Sumatra post, 29/08/1914)
• „Jij bent ’n reuzenwijf,” had Plump gezegd… (Bernard Canter & Arthur Tervooren: De lafaard. 1916)
• Leuk ság! Ik ben gewoon vergeten hoeveel ie kost... luizig lollig ság! Eénig gewoon... réuze gewoon. Wat 'n type ság! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• ‘O, o, Corrie... je bent een reuzenkerel,’ redde Flip zich. (George van Aalst: Lotgevallen van een voetbalschoen. 1924)
• Maar ze weten die nodeloze pesterij niet aan de sergeant, die een ‘reuzejongen’ was, van een grap hield en niet al te nauwlettend de stijl van de overjarige gymnasten kritiseerde. (A.M. de Jong: Frank van Wezel’s roemruchte jaren. 1928)
• ‘Een reuzen-idée!’ juichte Henk. (C.J. Kievit: Het vroolijke trio. 1929)
• ... wat zouden ze morgen de jongens op school laten opkijken, alle menschen bij een echten vlieger in huis. Was dat even reuze!. (Marcel J.A. Artz: Achter ronkende motoren. 1932)
• Dan geeft Henk zijn vriendje een klap op de schouder, zodat deze even een pijnlijk gezicht zet. Hij geeft hem een flinke stomp terug. Maar Henk is dolblij en roept: „Reuze, joì!” (Maurits Mok: De jongens van Duindorp. 1935)
• Heeft U misschien een gulden voor me te leen? Enkel een rijksdaalder? Reuze, dan krijgt U vanavond de rest terug.... (A. den Doolaard: Wampie. De roman van een zorgeloze zomer. 1938)
• Ik heb 't.... het raadsel! En dat niet alleen: ik heb 'n idee.... man.... een reuzen-idee!! (Leonard de Vries: De jongens van de hobby club. 1947)
• Mijn vader was solidair, hielp energiek mee en noemde de verhuizers “reuzekerels”. (Gerrit Krol: De oudste jongen. 1998)