Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-11-2022

raap

betekenis & definitie

1) (1898) (plat) hoofd; lichaam. Als term voor het lichaam het oudst: 'hij vreet alles in zijn raap'. 'Een stuk in zijn raap hebben': dronken zijn. 'Iemand bij zijn raap nemen': met hem vechten. In Antwerpen wordt raap ook gebruikt om het hoofd mee aan te duiden.

• Help, help!... De windbuil schiet me voor m'n raap! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Ga je, of ik schiet je dwars door je raap met me revolver. (M.J. Brusse: De lotgevallen van d’n Ouweheer Dorus. 1926)
raap, lichaam. - Hij stook em (schoot em, enz) dwe(r)s deur zen raap. - Verg. een stuk in zen raap, bij van Schothorst 188. (A. Beets: Utrechtse volkswoorden en volksgezegden. 1927)
• Zou je 'm niet zo voor z'n vuile raap schieten? (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• Mooie boel, zulke jongens op ons los te laten. Ze schiete je goddome vierkant voor je raap. (Fr. Van de Vrande: Grensleven. 1936)
• Raap, iemand voor z’n raap schieten, voor z’n test paffen: hoofd, iemand dood schieten (Paul Guermonprez: Praatjes en plaatjes van de soldaatjes. 1939)
• Ik heb Boeroebi voor z'n raap geschoten! (Jan de Hartog: Gods Geuzen. 1947-1949)
• De keuken uit of ik knal jullie voor je raap! (Willy van der Heide: Wilde sport om een nummerbord. 1957)
• Maar hou je in elk geval laag boven de grond en schiet niet per vergissing mij voor mijn rooie raap. (Willy van der Heide: Arie Roos wordt geheim agent. 1961)
• Jij zegt wat voor je raap komt. Beng! (J.W. Holsbergen: Wimpie de naaidoos. 1971)
• Automaties schud ik van ja maar kan niet nalaten om met een smartelijke grimas tegen mijn raap te tikken. (Ben Borgart: Blauwe nachten. 1978)
• Ik had zo'n boef recht voor z'n raap geschoten. (Jan Cremer: Logboek. 1978)
• Hoofd: Raap, kop, appel, peer, knikker, bol, schrobber, krabbekoker, koker, toren. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• (T. van Veen: Taal en leven in de Utrechtse Vechtstreek. 1989)
• Ook niet oud geworden trouwens... Die werd door een of andere mafkees voor z'n raap geschoten... (J.A. Deelder: Angel Eyes. 1998)
• … dat is Kleber, die heeft haar voor haar raap geschoten! (Gerrit Komrij: De klopgeest. 2001)
• Een vislosser uit Velseroord hing al naar buiten en schreeuwde met gebalde vuist: ‘Wie met z’n poten aan onze grenzen komt, schieten we voor z’n raap!’ (Conny Braam: De onweerstaanbare bastaard. 2002)
• Vanuit een deuropening roept een vrouw: ‘Schiet die vuilak voor z’n raap!’ (Conny Braam: Het schandaal. 2004)
• Wie in de buurt komt, knalt ze voor z’n raap. (Gerard Mak: Fuckin blauw. Smeuïge waargebeurde politieverhalen. 2018)

2) (1890) (inf.) dik, ouderwets horloge. Syn.: knol.

• Ik ben m'n raap kwijt, kijk jij ereis op de jouwe. (Justus van Maurik: Stille menschen. ca. 1890)
• Een derde groep zijn de spotnamen van voorwerpen, die in bepaalde kringen, in jongens-taal, in volkstaal, in soldatentaal, in jagerstaal, in studententaal, in ‘boeven’-taal, naast de eigenlijke naam ontstaan: knol of raap (= horloge), volle maan of maneschijn (kaal hoofd), krentebaard, kaashoofd, rouwranden, (vuile nagels,) aardbei (rooie neus), vuurtoren (roodharige), een kale knikker, kachelpijp, (hogehoed), ezelsoor (in een boek), kinderkopjes (hobbelige straatkeien), pijpesteel (magere hals), koffiemolen (lokaalspoorlokomotief), zwaluwstaart (pandjesjas), dopje, meloentje, kaasbolletje, rijstebol (ronde herehoed), driedekker, schuit, fregat, Dreadnought (nieuwerwetse grote dameshoed); onder soldaten: spuit of potlood (geweer), kaasmes of lat (sabel), brandemmertje (sjako), scheerkwast (pluim), sigarekoker (leren tas), strijkijzers, vioolkisten, sigarekisjes, stoomboten, schuiten, schepen, turftrappers, klompen (schoenen), onder jagers: zweet, wol, pluim, onder studenten: kast (kamer): onder ‘boeven’: paraplu, (gevangenis). (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 4. 1910)
• Rape: z.n. (mv. raapm); vklw. raptsje ; v. : uurwerk; ook: rapesjhélle, rapesjhieve. (Roland Desnerck: Oostends woordenboek. 1972)
• Regenscherm: ne paraplu of ne voddestok. Een sjakos, ne kabas, ne stoeffer (een zakdoekje in de vestzak), een stoofbuis (hoge hoed). Een hondekot (bolhoed), en raap (zakuurwerk). Een neuke (vlinderdasje). (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• Raap: ouderwets zakuurwerk. (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)