Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-07-2022

moord

betekenis & definitie

(1935) (inf.) (als eerste lid van een samengesteld woord, gebruikt ter versterking) om aan te duiden dat wat volgt erg leuk, aardig is. Bijvoorbeeld: een 'moordfilm; moordgriet; moordkerel enz.' Eveneens in de Duitse volkstaal: Mordsfilm, Mordsmädchen, Mordsplatte enz.

• Een moordwijf ben je, Jeanne, dat je dat voor twee frank de man klaar speelt. (Jef Last: Een huis zonder vensters. 1935)
• Hé, dikke, schiet eens op, kijk eens wat een móórdgriet, roept hij. (het Vaderland, 17/03/1940)
• In het kamertje hiernaast staat brood-en-koffie gereed, moordkoffie uit de Sierk'n. (A. Roothaert: De vlam in de pan. 1942)
• En dan Rozenboom, ook zoo'n ruige, een van de directe actie, een moordkerel. (Maurits Dekker: De laars op de nek. Roman 1939-1944. Gepubl. 1945)
• D'r draait een móórd-film! (Leonard de Vries: De jongens van de hobby club. 1947)
• Neen maar! Dat is een reuze idee! Een moord-idee!! (Leonard de Vries: De jongens van de hobby club. 1947)
• 'n moord-gozer, die Cis! (Piet Bakker: Cis de Man. 1947)
• Lotje was een baas kalle. Het woord moordgriet was nog niet in omloop gezet en Miss Holland lag nog in de luren, toen Lotje al verkering had, innig gemeende verkering, tot ze door een aborteuse naar de rand van het graf werd geholpen en met een sleepbeen het ziekenhuis verliet. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• Hij zegt: ‘Moeder, ik zag een moordgriet.’ (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• Ik heb een absoluut en volslagen moord-idée! (Sylvia Sillevis, alias Willy van der Heide: Drie meisjes en een cafetari. 1952)
• Ach jô, klets, vind je het geen móórdplan? ging Han onverdroten verder. (Max van Amstel: Duizend jongens zien ze vliegen. 1954)
• 'Moordidee,' zei hij. (Theun de Vries: Het meisje met het rode haar. 1956)
• Je bent een moordknul. (A. van Aardeburg: Bas Banning en de autosmokkelaars. 1956)
• Een móórdgozer? Piet. (Simon Carmiggelt: Fluiten in het donker. 1965)
• Het is een moordgoser met een hart van goud. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek. 1966)
• Het waren fijne jongens. Moordjongens. Echt, hoor. (Armando en Hans Sleutelaar: De SS’ers. 1967)
• Ik vond New York weer een moordstad. Nooit meer zou ik naar dat luizige Holland teruggaan. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Vinden jullie tante Trui geen moordwijf jongens? (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• Ja, Onno is een moordvent. (Heere Heeresma: Langs berg en dal klinkt hoorngeschal. 1972)
• Herman is anders een moordkerel. (Miep Diekmann: Total Loss, weetjewel, 1973)
• ‘Kijk 'ns, wat een moordgriet!’ zegt Bubi met kennersstem en hij klakt met zijn tong. ‘Daar moeten we een keer naartoe.’
(Miep Diekmann en Dagmar Hilarová: Ik heb geen naam. 1980)
• 'Cobus, rare kiek!' zei ik, 'je bent een moordwijf.' (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)
• moord-, als graduele bepaling in de zin van machtig, heel goed e.d. gangbaar in allerlei gelegenheidsformaties, b.v. 'n moordgriet, 'n moordvent, 'n moordfïlm, 'n moordwedstroid, enz. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Eric Calpton vindt Tina Turner een moordmeid. (Hitkrant, augustus 1987)
• 't Was een moordvent, een leraar uit duizenden... (J.A. Deelder: Modern Passé. 1988)
• Een malle troela, maar een moordwijf. (Ben Borgart: Fontana. 1988)
• Hoe dan ook, die twee meisjes maken het je wel erg gemakkelijk. Dus koop je een fiche voor een ritje, glijdt met het botsautootje langs en wenkt naar die moordgriet, dat prijsbeest. (Paul Verhuyck: Hout en koper. 1999)
• En Rachid is een hartstikke lieve jongen. Zoals we in Rotterdam zeggen: een moordgozer. (Nieuwe Revu, 23/02/2005)
• Ze wilde Amsterdams leren zoals hij het spreken kon, en hij had op z’n platst gereageerd: ‘Wat een moordgozer, die architect van deze wijk, dat-ie rekening met ons heb gehouwen.’ (Steffie van den Oord: Westerbork Girl. 2008)
• Wat hebben we een moordlol gehad vanavond! (Remco Daalder: Grafherrie. 2008)
• Als ik als klein ventje aan de blote knieën van zo’n moordwijf had mogen luisteren, was de sombere uitdrukking ook wel van mijn jongensgezichtje verdwenen. (Hans Dorrestijn: Dudeljo. 2012)
• Piet, ook zo’n moordgozer, had in zijn wagen een blindengeleidestok gevonden. (Gerard van Westerloo: De pont van kwart over zeven. De beste journalistieke verhalen. 2015)
• Je bent een moordvent dat je gekomen bent. Echt geweldig. (Viktor Frölke: Dagboek van een postbode. 2016)
• Artisdirecteur Sunier was een moordkerel, zo aardig en goed voor zijn personeel. (Margit Willems: Onverslijtbaar. Verhalen over het leven in Amsterdam. 2017)
• Ondanks haar uitspraak dat ze daar een ‘moordtijd’ heeft gehad, waren er schokkende ervaringen en werd ze soms geconfronteerd met vrouwonvriendelijk gedrag. (Cees Koring: Bureau Warmoesstraat ‘De levende legende’. 2018)