Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-02-2024

lullig

betekenis & definitie

1) (1904) (inf.) onnozel; flauw; vervelend; jammer; rot.

• D'r zuster had 'r niet over wille prate, wat kwam-ie d'r verder mee, of-ie d'r al een lullige buurt van maakte. (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
• „Zo'n lullig stukkie tabak in een pampiertje.” (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• Toen ben 'k maar link tussche 't stel sikke in gaan staan en heb met me gekke gezicht: ‘Mallejan...! Mallejan...!’ geroepe... maar ze kwamme goddome alle vier tegelijk naar me toe en 'k sting d'r nog lulliger bij dan de geitekoppe! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Doen jullie nou niet zo lullig. (Simon Vinkenoog: Hoogseizoen. 1962)
• En wie neemt daar de kaarten af op zo’n lullige manier, weet je goddomme nu nog niet dat bij het afnemen na het doorschudden je méér kaarten moet afnemen dan er spelers zijn, wat een manier van kaarten is dit? (Hugo Claus: De verwondering. 1962)
• Mijn haar is lullig geknipt. (C.B. Vaandrager: Leve Joop Massaker. 1963)
• Ik vind het alleen maar lullig, zoals ik me in Engeland ook erger aan de houding als van gniffelende, ondeugende schooljongens, die de meeste Engelsen ten aanzien van de seksuele moraal aannemen. (Gerard Reve: Op weg naar het einde. 1963)
• Een lullig verhuizinkje, wat… (Max Dendermonde: Een blauwe maandag op aarde. 1965)
• Ik vond het zo lullig dat ik bij de uitvoering met op elkaar geperste lippen voor het loket bleef staan. (Jan Wolkers: Terug naar Oegstgeest. 1965)
• … door jouw lullige reactie scheelde het warempel geen haar of we hadden een Shakespeare-drama in grote stijl meegemaakt. (Jef Geeraerts: Gangreen 1. Black Venus. 1968)
• Want ík heb gezien hoe lullig hij zich gedroeg. (Miep Diekmann: Total Loss weetjewel, 1973)
• Ton Koot wil ons land niet zien verpesten (NRC 8-1-1973) en woorden als lullig en zakkig behoren tot de gedrukte woordvoorraad van achtenswaardige kranten. (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 90. 1974)
• Het is tenslotte lullig als je alles voor je dood klaarmaakt, en die komt niet. (Adriaan van der Veen: In liefdesnaam. 1975)
• Hij heeft jou vast een hele lullige naam gegeven. (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld. 1980)
• Ernaast stond een klein kereltje met een lullig petje op, één turf hoog …. (Willem Brakman: Leesclubje. 1985)
• Doe niet zo lullig, geef het gewoon toe! (Boudewijn Büch: Brieven aan Mick Jagger. 1988)
• De Eiffeltoren blijkt bij de eerste kennismaking ook een lullig bouwseltje … (Lydia Rood: Zij haar zin. 1996)
• … hij schaamt zich voor zijn lullige sporttasje. (Peter Buwalda: Bonita Avenue. 2010)
• Die uitrit was met drie lullige paaltjes afgesloten. (Khalid Boudou: Iedereen krijgt klappen. 2013)
• En stél dat de dader gepakt wordt, en hij blijkt een puber van vijftien die voor een lullige paar duizend euro niet alleen een vader van jonge kinderen, maar ook onze rechtsstaat om zeep geholpen heeft?(Sylvia Witteman: Overdag bang en ’s avonds dronken. 2020)

2) (1960+) (jeugd) fijn, leuk. Het woord werd nieuw leven ingeblazen in de jaren zestig van de twintigste eeuw door het tienerblad Hitweek: het kreeg een positievere connotatie. Met dit soort feller taalgebruik wilden ze zich afzetten tegen de andere bladen.

• Reinsma schenkt uitgebreid aandacht aan het woord kut (het Bargoens Woordenboek een „eigenlijke, maar disfeministische" omschrijving; is dat eigenlijk ook weer niet een neologisme?), maar de uitdrukking „kut op Dirk" komt niet voor. Tja, en dan moet ik nu een weinig lullig worden Het woord komt niet voor bij Reinsma. Nu is het natuurlijk ook geen nieuwvorming, maar in de eerste plaats meen ik me te herinneren dat het blad „Aloha" (veelvuldig geciteerd trouwens) het woord een andere dan de gebruikelijke negatieve betekenis heelt gegeven: „een lekker lullige schijf" was 'n fijne grammofoonplaat, terwijl merkwaardigewijze „goed lullig" of „knap lullig" weer een sterk denigrerende aanduiding was. Sociaal gezien is het opmerkelijk dat dit woord in bepaalde kringen (kunstenaars, studenten, journalisten en ander ongeregeld volk) evenveel door jonge vrouwen als door mannen wordt gebruikt. (Nieuwsblad van het Noorden, 02/07/1976)
• Niet lang na het verschijnen van The Catcher in the Rye kwam de rock-”n”-rollmuziek op, die ervoor zorgde dat er speciaal op jongeren gerichte muziekbladen verschenen: Muziek Expres (vanaf 1956) en Muziek Parade (vanaf 1957). In 1965 kwam daar Hitweek bij, een tijdschrift dat heel geregeld nieuwe woorden bedacht of oude woorden van een nieuwe betekenis voorzag, zoals “lullig”, dat in Hitweek de betekenis “geweldig” kreeg. (De dikke Daniëls. Het verhaal van onze taal volgens Wim Daniëls. 2022)