Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-08-2021

lik

betekenis & definitie

1) (1858) (Barg.) gevangenis. Ontleend aan de Duitse Gaunersprache (Leck, afgeleid van het Duitse Loch, gat). Een 'linke lik' is een strenge gevangenis. De 'likkar' is de celwagen.
Syn. uit de volkstaal, het Bargoens en de soldatentaal: amigo*; Baas* Kolenbrander; bajes*; bak*; ballon*; barrebitjes*; bazaar*; boei*; bonenhotel*; het college*; doos*; duiventil*; het fietse*; gat*; vierkante gat*; gribus*; hogeschool*; hok*; hondenkot*; hotel* Bellevue; houten* lepel; jilla*; kaleboes*; kassement*; kast*; loense keet*; kiek*-in-de-pot; kiekeboe*; koepel*; kooi*; kortegaard*; kot*; krententuin*; logement*; mop*; muit*; nor*; ome* Kolenbrander; pakhuis*; pan*; paraplu*; pensionaat*; petoet*; pot*; rasphuis*; rijkshotel*; schuif*; schuurtje*; Sing* Sing; donkere spiese*; spinhuis*; Stap* Jan; stok*; synagoge*; tofes*; tronk*; universiteit*; vettekot*; Villa* Duinzicht; viool*; vogelkooi*.

• Lik, gevangenis. (Onze Volkstaal. Deel 3. 1885. Alphabetische Woordenlijst van het Bargoensch)
• Komme ze dan toch in de lik (in handen van 't gerecht), dan is 't mijn schuld niet. (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was. 1901)
• De eene het twee en veertig duzend gulde van de arme weeze door z'n keelgat gelapt... toch nooit in de lik gezete. (M.J. Brusse: Landlooperij. 1906)
• Dat ze me juist met de Pinksterdagen in de lik (gevangenis) gezet hebben, m'n twee beste dagen. (C.M. Dekker: Schetsen uit de strafgevangenis. 1910)
• Een moord, ijskoud, kon ze doen voor dat doddedijntje... levenslang de lik! Ze was het waard. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
• `Mot je daar mee gaan vare?!,' vroeg ik aan me ome Toon. `Met die rare poeptrommel?! ... Adenooi!! Ik liet me nog liever als muiter oppikke en in de lik sluite ...' (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
• Als 'k een ander in de lik most helpe, deed ik het nog niet voor een ton. (Willem van Iependaal: Lord Zeepsop. 1937)
• En heeft het Kees soms geholpen? Die zit nou in de lik en zijn vrouw en kinderen bijten op 'n houtje. (Jef Last en Harry Wilde: Kruisgang der jeugd. 1939)
• Woorden, waarvan de betekenis aan de mens onaangenaam is, worden vaak omschreven of een niet algemeen gangbare benaming ervoor in de plaats gesteld. Bijvoorbeeld voor gevangenis: bajes, lik, achter de tralies enz.. Voor politie: smeris, juut, prinsemerei, klabak, luis. (H. Dijkhuis: Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis. 1939)
• Nergens wordt zo goed voor een mens gezorgd als in de lik. (Piet Bakker: Branding. 1940)
• Tusschen de eene „lik” (gevangenis) en de andere is nog een groot verschil. Een strenge gevangenis noemen ze en „linke lik” en een goede gevangenis een „emmese lik”. De celwagen heet de likkar. (De nieuwe Nederlander, 09/04/1947)
• Jullie pikken ons maar in, maar er is geen rus, die z'n eigen begrijpen kan, wat een half jaar lik betekent! (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• 'In de lik douwen,' schreeuwt er een. (Simon Carmiggelt: Haasje over. 1957)
• Als je op het moment, in een twist met een agent, zou roepen: ‘Ach ga weg, ruimtehond’, geloof ik niet dat de politierechter je wegens eenvoudige belediging in de lik zou kunnen plaatsen. (Simon Carmiggelt: Duiven melken. 1960)
• Die Annie is verloofd met een stempelmaker. Zit nou in de lik, omdat-ie valse fietsplaatjes maakte, die jongen. (J.W. Holsbergen: Soldaten en kinderen half geld. 1965)
• Ik weet wel dat hij alles bij elkaar zo'n twaalf jaar in de lik heeft gezeten. (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• Ze zeggen dat je gewoekerd hebt. En dat je daarvoor zes weken lik hebt opgeknapt. (Jan Mens: Griet Manshande. 1972)
• Hij was vermagerd in de lik. (Simon Carmiggelt: Vroeger kon je lachen. 1977)
• Ook zeg ik eens precies de datum, wanneer een pooier uit de lik komt. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• Tegenover hem zat een man die ook niet kon slapen, maar desondanks niet wilde zeggen waarom hij ook in de lik zat. (Willem Brakman: Een weekend in Oostende. 1982)
• De lik was opengebroken en iedereen mocht komen kijken. (René Stoute: Jagers zijn wij, en ook prooi. 1987)
• Toen ik uit de lik kwam werd ik constant geschaduwd... (Johnny van Doorn: De lieve vrede. 1990)
• Gister nog op het nieuws, een jongen van dertien wegens verkrachting in de lik. (Tijl Rood: De dwaze vader. 2002)
• Want ze worden er gek van om op feestjes altijd aan te horen dat ze in een hotel werken. Dat die criminelen het in de lik nog beter hebben dan keurige burgers thuis. (het Parool, 30/12/2002)
• En zo zat Cor als ware hij Nelis van 9 maart tot 8 juni 2006 als boef-plaatsvervanger in de lik. (Rob Zijlstra: Zittingszaal 14. 2007)
• Wat zijn vader allemaal verder nog heeft uitgehaald, dat weet ik niet, maar echt fraai kon het niet zijn, met al die jaren in de lik. (Jessica Durlacher: De held. 2010)
• Je haalt wat mensen bij elkaar om wat te zeggen en vervolgens zit ik 22 maanden in de lik. (Paul Vugts: De strijd tegen de Amsterdamse onderwereld. 2011)

2) (1899) (meestal verkleinvorm) (Barg.) borrel; glaasje sterke drank.

• ‘Een borrel is...’ begon het kind op te dreunen, ‘een spaan, een oorlam, een neutje, een hap, een spat, een prop, een drop, een lik ènne, ènne... ik weet niet meer.’ (Bernard Canter: Twee weken bedelaar. 1900)
• Likje, borreltje 3-, glaasje sterke drank 3. Gelöf mên: 'n likje dair oudt-'ie best wel van 'oor: neem maar van mij aan dat hij heus wel van een borreltje houdt, hoor! Zie voorts synoniemen als 'allefje 2., beetje, lorretje 2., slokje en wellekommetje, ('n - in zê). (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)

3) (1940) (Drente, Amsterdam) klap, mep, slag. 'Een lik om de oren'.

• Talrijk zijn de woorden voor klap, vechten, afranselen: een draai (om de oren), dreef (Zaans), flabbe, flap, fleer, flik, ... lap, lik, mep, opdonder, opmieter, opmepper ..... (Mededeelingen der Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde. 1940)
• ... lap, lebbe, leiter, lel, liens, lik, likjetik, loeries, mep, mop, nep.... (G.H. Kocks: Woordenboek van de Drentse dialecten. 2000)
• (Jan Luitzen: Wie roept de jan-lik-mijn-bord-af even? Plat-Mokumse spreuken, woorden en verhalen. 2007)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)