Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 06-07-2020

gat

betekenis & definitie

1) (15e eeuw) (inf.) anus; achterste; billen. Eigenlijk: opening (in het menselijk lichaam).

• .... also dat de man op zijn gat gingh sitten. (Gerrit de Veer: Waerachtighe beschryvinghe van drie seylagien, ter werelt noyt soo vreemt ghehoort. 1598)
We trekken dat hier aan die boerentrien haar gat... (Constantijn Huygens: Trijntje Cornelis. 1653)
• 'k Heb lang geloopen naar de Meid haar gat. (Jan van Elsland: Gezangen, of Het vrolijk gezelschap der negen zanggodinnen. 1717)
• Zij heeft geenen nagel om haar gat te kraauwen, lage spreekwijs, voor; zij is zeer arm. (Pieter Weiland: Nederduitsch taalkundig woordenboek. 1804)
• Wat bruit mij de platter, zei Haartje , en zij kreeg eene schot voor haar gat. (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
• Een goedgekleede dame zei tegen een kind: ‘Vooruit! of ik sla je op je gat!’ (Neel Doff: Dagen van honger en ellende. 1915)
• De beenhouwer gaf hun een saucijsje of wat afval van hesp, en hij lachte en speelde met mariette, en sloeg eens op haar gat dat weeral bloot was... (Louis Paul Boon: Zomer te Ter-Muren. 1956)
• Eens een meisje 'bij haar gat pakken' was er dagelijkse gewoonte, iets dat niemand zelfs als een strafbaar feit beschouwde. (Louis Paul Boon: De zwarte hand. 1976)
• Hij legt het boek voor zich op de grond en scheurt driemaal drie velletjes wc-papier van de rol. Hij vlijt ze over zijn dijbeen en vouwt ze driedubbel. Dan gaat hij rustig zijn gat afvegen. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• Zij sloeg haar rechterbeen over haar linker, William zag de onderkant van haar dij, tot bijna aan haar gat toe, dacht hij. (Hugo Raes: Het jarenspel. 1981)
• En trek een schone directoire aan en veeg je gat goed af, hij is erg op zindelijkheid. (Louis Ferron: Hoor mijn lied, Violetta. 1982)
• In februari in je blote gat langs de Vliet lopen, ook al loop je nog zo voorzichtig, dat doet niemand. (Gerrit Krol: Middletons dood. 1996)
• Ik ging niet in mijn blote gat op die scannerplaat zitten, zoveel was zeker. (Heleen van Royen: Godin van de jacht. 2003)
• Van mij mogen meisjes strings dragen, maar ik vind het enkel mooi als ze er het perfecte gat voor hebben, en dat is in de realiteit bijna onmogelijk. (Menzo, november 2003)
• Alleen ma sta ik toe mijn gat af te vegen, ik duld nog altijd niemand anders achter mijn anus horribilis. (Tommy Wieringa: Joe Speedboot. 2005)
• Nog een geluk dat ik veilig op mijn gat zat, mijn benen leken wel van pap. (Marita de Sterck: Valavond. 2014)

2) (17e eeuw) (plat) vrouwelijk geslachtsdeel. Zie ook: gaatje*, gleuf*, spleet*. 'Het gat boren' betekende ooit: copuleren, neuken.

• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Roland Desnerck: Oostends woordenboek. 4e druk 2006)
• 'Hier heb je het gat van de vrouw, zie je?'zei hij. 'Ook wel bekend als haar kut, of haar poes, of haar gleuf.' (Wally Lamb: Vleugelslag. 2010)
• Geef haar koosnamen, niet die uit de anatomieboeken, of de neerbuigende verkleinwoordj es waar mannen het patent op hebben, zoals poesje, flamoes, doos, of de terminolgie van de haat, zoals gleuf, spleet, gat. (Jelto Drenth: De oorsprong van de mens: feiten en mythen over het vrouwelijk geslacht. 2011)
• (Ton den Boon: De taal der liefde. 2017)

3) (17e eeuw) (vnl. zeem.) gevangenis: 'iemand in het gat werpen'. Zie ook: het vierkante gat.

• Verders sei hy, dat den patient, het berigt van de Doctoren geloofd hebbende, hem aanstonds, also hy een na verwant van den Bisschop geweest was, had doen gevangen nemen, en in een slim gat werpen.... (Nicolaas Heinsius: Den vermakelyken avanturier. 1695)
• Gat (In 't -, (barg.), in het gevangenhuis. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)