Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-02-2023

leggen

betekenis & definitie

1) (1972) (Barg.) de kaarten (laten) leggen; de toekomst voorspellen.

• De blonde vrouw in Apache-Alie geeft me vijf gulden inplaats van een rijksdaalder. De andere vrouwen laten zich ook ‘leggen’. (Hermine Heijermans: Nog meer minnaars en vele lichte vrouwen. 1972)

2) (19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) betalen, afdokken.

• Leggen, Fig. Afdokken, betalen. (Ook in VI. en Brab., z. Sch.) Hij héet honderd frang moeten leggen. Ge zult meugen leggen, manneken! (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)