1) (1972) (Barg.) de kaarten (laten) leggen; de toekomst voorspellen.
• De blonde vrouw in Apache-Alie geeft me vijf gulden inplaats van een rijksdaalder. De andere vrouwen laten zich ook ‘leggen’. (Hermine Heijermans: Nog meer minnaars en vele lichte vrouwen. 1972)
2) (19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) betalen, afdokken.
• Leggen, Fig. Afdokken, betalen. (Ook in VI. en Brab., z. Sch.) Hij héet honderd frang moeten leggen. Ge zult meugen leggen, manneken! (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)