Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 20-11-2020

lam

betekenis & definitie

1) (1967) (inf.) dronken. Vanuit de oudere betekenis 'gebrekkig, krachteloos, slap', hier dus ten gevolge van drank. Vaak met een toevoeging, bv. 'als een plank' of 'als een Maleier'. Kneiterlam: stomdronken. Zie ook: kacheltjelam*.

• Hij leek half lam, en de chauffeur was al lang blij zo van 'm af te komen. (Harry Boting: Nog meer jatmous. 1967)
• Ik snuffelde ook wel 'ns wat uit haar knip als ze lam was. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant, 1968)
• Ik was zo’n beetje hallef lam
Toen ‘k later op het Singel kwam.... (Leen Jongewaard: Ja Louis, ik ben volmaakt tevree. 1971)
• Wij gedronken? Kerel, we waren apezat! Lam waren we! Lam! (Dirk Ayelt Kooiman: Een romance. 1973)
• Ik heb nog nooit lam achter de kist gestaan. (Simon Carmiggelt: Brood voor de vogeltjes. 1974)
• Allemaal lam als een plank
Door al die sterke drank. (Ivo de Wijs: Sterke drank. 1978)
• Vaak kwam ze lammer dan lazarus thuis. (Youp van ’t Hek: Rijke Meiden. 1991)
• Als ik ’s avonds thuiskwam, was Ria vaak al lam. (Kees van Beijnum: Over het IJ. 1991)
• En als ik de roddel hoor dat de normen- en waardenminister Heinsbroek zijn chauffeur zes uur voor een bepaald etablissement in het Gooi heeft laten wachten om vervolgens starnakel bezopen bij de goede man in te stappen, dan geloof ik het ook. Het getuigt trouwens van grote klasse om je toeterlam te laten rijden. (NRC Handelsblad, 19/10/2002)
• Wat was dat wijf lam, zeg! Als het waar is dat een dronken vrouw een engel in bed is dan moet je een goeie tijd gehad hebben. (Wanda Bommer: Engel. 2009)
• Kom ik gisteravond thuis van Stanley, lig jij zo lam als een Maleier in bed te ronken. Nettie was helemaal over de rooie. (Renate Dorrestein: Is er hoop. 2009)
• Mijn vader heeft de halve avond lam aan de bar gehangen waar ze Thaise Mekong-whisky schonken. (Patricia Vlasman: In alles eenzaam. 2010)
• ... hij zou zich nooit in de hoteldeuren en de liftknopjes hebben vergist als hij niet zo lam als een Maleier was geweest. (Renate Dorrestein: De leesclub. 2010)
• Niet veel later belandden we allemaal op straat, ik was zo lam als een deur. (Martijn Haas: Dr. Rat. 2011)
• Toen viel er iets te vieren, was er gedronken, waren er voetballers bij, was het hele land euforisch lam. (Youp van ”t Hek: Wie verstaat er Kips? 2011)
• Echt lam en onvervoerbaar ben ik in die tijd maar één keer geweest. (Jan D. Swart, Johan Derksen: Kanjers, culthelden en engnekken. 2014)
• … ze koken alsof ze in de finale van Koken met Sterren staan, als die gast te laat komt, of niet terugbelt of ’s nachts kneiterlam voor de deur staat … (Dan maak je maar zin. De beste verhalen uit Linda. Over seks en relaties. 2014)
• Ze zegt dat ik na één wijntje waarschijnlijk echt lam ben. (Loïs Bisschop: Ik ben Loïs en ik drink niet meer. 2015)
• Thomas gaat slapen als hij lam is en als hij opstaat met zijn kater heeft hij enorme vouwen in zijn gezicht. (Ralf Mohren: Tonic. 2015)
• Whisky met ijs? Gaat het, Van Houten? Wil je me lam hebben? (Jeroen Guliker: Zeven vrouwen later. 2017)
• Op een gegeven moment moest ik even pissen. Dat deed ik in de tuin – vind ik altijd leuk als ik lam ben. (Marcel Langedijk: Gordon. Biografie van een entertainer. 2018)
• Heintje is al knallend lam, dus ik laat hem maar even rustig zitten. (Jacco Metselaar: Het kerstdiner. 2019)

2) (16e eeuw) (inf.) vervelend, naar, hinderlijk; beroerd. Reeds bij C. Kilianus. Soms met betrekking tot iemands lichamelijke toestand.

• Mijn God, Eline, ben je dol, die lamme honden hier te brengen! (Louis Couperus: Eline Vere. 1889)
• De jongen zat weer te staren in de lampevlam.... nou had-ie nog al z'n nieuwe boezeroen aangedaan met dà rood-zije koretje, en z'n goeie pak, omdat 't Zaterdagavond was.... lamme meid! (Margo Scharten-Antink: Sprotje. 1905)
• Lamme boel, dat verdomde leven. (W.A. Paap: Vincent Haman. Tweede druk. 1908)
• Hè, schei jullie nou es uit over dat lamme voetballen! (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• Ik was woest op Pa, en ik zei, dat ik nachten zou willen blokken om toch een goed rapport te krijgen. ‘Ja, en je gezondheid bederven’, zei Pa. Pop vond het ook lam voor mij, dat snap je. (Cissy van Marxveldt: De H.B.S. tijd van Joop ter Heul. 1919)
• Greet ging heel verdrietig naar beneden. Wat lam, dat Karel niet eens zich de moeite had genomen, haar te verwelkomen! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Wel nee, kerel. Ik vind het ook niks erg. 't Is verduveld lam voor je. (Marcel J.A. Artz: Achter ronkende motoren. 1932)
• ‘Al die opgeprikte fratsen,’ moppert Greet door.
‘Hè, schei nou uit,’ smeek ik, ‘ik vind 't zelf ook lam immers.’ (F.J. de Clercq Zubli, De blijde stilte. 1937)
• Ik moet van de meisjes niks hebben. Ze mogen omwaaien voor mijn part. Lam genoeg, dat ze meegaan. (Diet Kramer: Roeland Westwout. Roman over jonge menschen. 1940)
• Nee, het was lam, het was zuur, maar zij behoefden die middag op A.F.C. niet op hem te rekenen. (J.B. Schuil: Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen. 1952)
• Dát is nu juist het lamme van de hele zaak. (Willy van der Heide: Wilde sport om een nummerbord. 1957)
• Woorden als lollig en reuve-klein werden door ouders van 1920 met evenveel verbazing begroet, als nu lullig en poepie-ruig. Cissy van Marxvelt, schrijfster van vele aanschaffertjes vóór W.O.II, legde de hippe chicks in haar boeken ook een bepaald jargon in de bekjes. Van woorden als slabakken (= luieren), hengsten hard werken), lam (= naar, vervelend), warempel, mieters en dol, wordt alleen het laatste — zij het in ironische zin met de variant dólletjes — nog gebruikt.(Algemeen Handelsblad, 12/08/1967)