Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 10-08-2022

kraan

betekenis & definitie

1) (19e eeuw, vero.) uitmuntend persoon.

• Je bent een verbazende kraan! Wat zouden ze in Holland wel zeggen als ze je zoo zagen! (Justus van Maurik: Indrukken van een 'Tòtòk'. Indische typen en schetsen. 1897)
• Kraan, (stud., mil.), iemand die zich gunstig onderscheidt. Ontleend aan de eigenschap der kraanvogels, om als ze aangevallen worden, zich kloek te verdedigen. Vandaar ook kranig. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Bulletje was 'n komieke. Die zei tegen zoo'n kraan: ‘gá je weg, of 'k néém je weg’. En as de kraan dan niet uit z'n eigen ging, draaide nie 'm eruit; kà je denken, voor koper kreeg je goed centen... (M.J. Brusse: Boefje. 1903)
• Die pianomeester is een kraan! (Cornélie Noordwal: Pension Brocke. 1926)
• Wat een kraan van een vent, die Commandant, zeg. (Fr. Van de Vrande: Grensleven. 1936)
• ‘Greet is een kraan,’ zegt ze bewonderend, als op een middag Greet haar voor de derde maal in één week bij mij treft en zonder enige aanmerking na een half uurtje weer vrolijk verdwijnt. (F.J. de Clercq Zubli: De blijde stilte. 1937)
• ‘'n Kraan van een meid, die Truus,’ heeft Dacka hem daarstraks nog gezegd. ‘Heb je 'n hoop aan te danken.’ (A. Roothaert: Doctor Vlimmen. 1937. 3de druk)

2) (17e eeuw) (meestal verkleinvorm) (sch.) mannelijk lid. Tegenwoordig vooral kinder- en verpleegsterstaal. De metafoor bestaat ook in het Frans: 'un petit robinet' of 'un robinet d'amour'. In de 19de eeuw noemde men een dokter voor geslachtsziekten wel eens een 'kranensmid'. Heestermans citeert 'Hansie. Nachtboek van een kinderjuffrouw' (eind 19de eeuw).

• Piskousjes, kyk dit Pissertjen eens aan, Is 't nu een kraantje, wagt tot dat het word een kraan. ("een Fonteyntje, verbeeldende een pissend Cupidootje in de Tuyn van N. N."). Koddige en Ernstige Opschriften op Luyffens, Wagens, Glazen, Uithangborden, en andere Taferelen. Van langerhand by een gezamelt en uitgeschreven, door een liefhebber der zelve (H. Zweerts). 1698-1700, geciteerd in WNT)
• Kraan: mannelijke roede: 'zijn kraan laten lopen.' (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)
• Mijn penis werd 'kraantje' genoemd. Ik heb haar nooit naakt gezien, en ik vond het knap lastig als mijn vader zich 's morgens waste en ik die ouwe zak tussen zijn benen zag hangen. (Hans van Straaten in HP/ De Tijd, 16/09/1994)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)

3) (1938) (Amsterdam, veemarb.) (verkleinvorm) kraandrijver.

• Op de begane grond wordt nu de ‘leng’ ‘aangepikt’ en boven ‘afgepikt’; de arbeiders op de begane grond geven door bepaalde kreten hun instrukties aan de kraandrijver of wel ‘kraantje’, die, zittend in de ‘kat’, een klein hokje van waaruit hij de kraan bedient, het hijstouw op de juiste hoogte moet brengen. (De taal der amsterdamse veemarbeiders in De Nieuwe Taalgids. Jaargang 32. 1938)