(1981) (inf.) vitten op kleinigheden; muggenziften.
• Kommaneuken is een ordinair woord voor muggeziften. De laatste keer dat ik het woord muggeziften hier gebruikte wees een kommaneukende lezer me erop dat muggeziften muggenziften had moeten zijn, omdat één mug niet kan worden gezift. (Henk Spaan: Kermis op de dam. 1983)
• De partij bestaat voor het overgrote deel uit vergadertijgers die voortdurend zitten te kommaneuken. (Vrij Nederland, 13/07/1991)
• Het kan kommaneuken lijken, maar het is moeilijk om over dit taalgetast van Herzberg anders dan tastend te berichten. (Herman de Coninck: De vliegende keeper. 1995)
• Waar D66 en VVD zaken snel willen regelen om daarna een borrel te drinken, blijft de PvdA kommaneuken tot het eind. (Nieuwe Revu, 15/07/1998)
• Je gestreep komt dan ook als geroepen, want straks ben ik aan het kommaneuken toe. (Nanne Tepper: De kunst is mijn slagveld. Brieven 1993-2001. 2016)