Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-01-2024

koer

betekenis & definitie

(19e eeuw) (< Fr. cour) (Vlaanderen, euf.) toilet, w.c. Eigenlijk: binnenplaats. Het toilet stond vroeger buitenshuis. 'Naar de koer gaan'. Syn.: bestekamer*, bureau*, kabinet*, vertrek*.

• Zij staat in den avond naast Koelie aan de deur, en kijkt naar hem op, voor het eenvoudigste ding, om bijvoorbeeld eens naar de koer te mogen. (Louis Paul Boon: Vergeten straat. 1946)
• En daarna wou hij André eens kunnen zien, als ze naar de koer moesten misliep hij zich zogezegd van cel, een enkel ogenblik, en hij zei: dag André. (Louis Paul Boon: Mijn kleine oorlog. 1947)
• Ook het aloude cour is geen directe aanduiding: men noemt de binnenplaats, waar vroeger de toiletten waren, maar verzwijgt het aldaar aanwezige en eigenlijk bedoelde object. (J.A. Huisman: Nette en onnette woorden. 1962)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• De natuurlijke behoeften. Ook hier weer, laat de Sinjoor zijn taalvirtuositeit gelden. We mogen wel zeggen dat hij hier alle registers opentrekt. Er is niets zo natuurlijk als de menselijke behoeften. Maar stadhuis woorden zijn hem (ons) te droog. Nochtans is een differentie: onder deftig volk (!) zegt men: ik moet eens naar de koer gaan, naar achteren gaan. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)
• (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• Vanwege de hygiëne en de geur bevond dat zich buiten de eigenlijke woning, in een kot of gebouwtje achter het huis, of in een losstaand houten toilethuisje (een poepdoos). Vaak was dat 'op de koer' te vinden, op de binnenplaats. Als mensen naar het toilet moesten, zeiden ze: 'Ik ga naar de koer', of 'Ik ga naar bachten', naar achter. (Korneel De Rynck: Vroeger was alles beter. 2018)