Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 18-11-2020

klote

betekenis & definitie

1) (1970) (inf.) vervelend; slecht; rot.

• Ja, hier ben ik weer, die kloteplaten van island altijd. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970)
• Ik heb ze van in het begin verwittigd. In dertien was ’t ook klote. (Walter van den Broeck: Groenten uit Balen. 1972)
• Klote, dat je geen telefoon heb. (C. B. Vaandrager: De Hef. 1975)
• De mensen van pater Koopmans onderweg met hun smerige foto's van stukke foetussen. Alsof iemand die hier in de stoet loopt het in haar hoofd zou halen om voor haar lol een abortus te laten plegen. Alsof het niet altijd klote is als het nodig is. (Anja Meulenbelt: De schaamte voorbij. 1976)
• Soms denk ik wel eens - misschien was mijn oorspronkelijke idee wel klote. (Wim de Bie, Kees van Kooten: Het groot bescheurboek. 1986)
• Het weer is hier zwaar klote - o, pardon, vies woordje - het regent hier heel erg. (Theodor Holman: Hoe ik mijn moeder vermoordde. 1999)
• Ik weet niet wat jij ervan denkt, Fons, maar ik vind het klote. Zwaar klote. (Ed van Eeden: Dossier Vrouwenhandel. 2001)
• Kloote -bw/bn- vervelend, lastig, niet prettig. (Paul Spapens, Gerard Steijns, Wil Sterenborg & Frans Verbunt: Goedgetold. Diksjenèèr van de Tilbörgse taol. 2004)
• Oversteken was kansloos. Klote, dit was klote. (Auke van Stralen: Tankstelle. 2014)
• Klotetent, klotesfeer, klotemuziek, klaar. (Def P: Heen e… Onweer. 2020)

2) (1979) (inf.) amlendig; beroerd.

• Dan voel je je behoorlijk klote. (Haagse Post, 22/12/1979)
• In zijn eerste bundel deed Vaandrager er alles aan om onverschillig voor de traditie over te komen met formuleringen als ‘zwaar klote’ en ‘het was pezen’ in een gedicht dat met de titel ‘Des femmes disparaissent’ juist naar een beschaafder verleden lijkt te verwijzen. (Passionate. Jaargang 9. 2002)
• Drink ik omdat ik mij klote voel of voel ik mij klote omdat ik drink? (Ilja Leonard Pfeijffer: Harde feiten. 2010)

3) (1927) uitroep van ergernis. Vgl. kut*; shit*.

• Buiten staat Jaap op me te wachten. Kloten, deklerekloten, roep ik, moet je horen, verdomme. (Rudolf Geel: De weerspannige naaktschrijver. 1965)
• Toch klote, heb je 265 kilometer in je eentje gereden en heb je hem nog niet uitgefietst. (Vrij Nederland, 19/04/1975)