klote
1) (1970) (inf.) vervelend; slecht; rot. • Ja, hier ben ik weer, die kloteplaten van island altijd. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970) • Ik heb ze van in het begin verwittigd. In dertien was ’t ook klote. (Walter van den Broeck: Groenten uit Balen. 1972) • Klote, dat je geen telefoon heb. (C. B. Vaandrager: De Hef. 1975) &bul...