Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 15-08-2023

klapper

betekenis & definitie

1) (1731) (Barg.) (huis)kamer. In de betekenis van 'deur' reeds aangetroffen in 1731. De 'bovenklapper' was de bovenkamer, de 'luchtklapper' was het bovenhuis. Waarschijnlijk oorspronkelijk een deur, iets dat dichtklapt. De deurscharnieren waren royaal van smeerolie en vet voorzien, waardoor de deur geruisloos opende en sloot. Het bed stond meestal zo dat de kamerdeur niet gezien kon worden. Hieruit ontwikkelde zich later dat wat achter de deur is (een kast of de kamer) en vandaar ook de betekenis van 'clandestien bordeel' (zie betekenis 2).

Klapper: deur. (Nicolas Racot de Grandval: Nederduitsch en Bargoens woordenboek. 1743)
• Klapper, kamer. Bovenklapper (bovenkamer). Luchtklapper (bovenhuis). (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Het is niet bij haar op de klapper gebeurd. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Ze heeft geen stijl en is absoluut ongeschikt voor het grote werk op de klapper. (Willem van Iependaal: Adam in ongenade. 1938)
• Zeg, ouwe, laten we nou in deze klapper blijven zitten. We zitten hier toch gekloft? (Harry Boting: Nog meer jatmous. 1967)
• Eerst moesten we een klapper gaan zoeken waar wat knaps te halen was. (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Dat was eens het geval toen wij van ‘betrouwbare zijde’ informatie kregen dat er diezelfde avond – het was Koninginnedag – zou worden ingebroken in een bedrijfspand in Rotterdam-West, waar onder meer koperen patrijspoorten werden vervaardigd. Onze bron was zo goed op de hoogte dat we zelfs wisten wie we bij die ‘klapper’ konden verwachten. (J.A. Blauw: Dossier Blauw. Memoires van een oud-hoofdcommissaris van politie. 2004)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• (Paul van Hauwermeiren: Bargoens. Vijf eeuwen geheimtaal van randgroepen in de Lage Landen. 2020)

2) (1912) (Barg.) (clandestiene) hoerenkast; roofhol. Meestal gaat het hier om een bordeel waarin de klant beroofd werd. Benno J. Stokvis (De moord in de Spuistraat. 1926) vermeldt ‘klapper’ als berovingshol en klapgozer*.

• Leit 'm teuge de steine ... Wie 't eerst leit ... 'n rondje in de klapper bei scheile Hannes! (Is. Querido: De Jordaan. 1912)
• Een tippelaarster is, naar het woord al duidelijk zegt, een „dame", die argelooze „buitenmannetjes" (maar ook dikwerf stedelingen!) naar den klapper of 't roofhol mee moet lokken. (Rotterdamsch Nieuwsblad, 06/05/1925)
• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• De nieuwe tijd gaf een nieuwe vorm van beroven te zien in speciaal daarop ingerichte huizen, de zogenoemde ‘klappers’. (F. A. Stemvers: Meisjes van plezier. 1985)
• ... nu ze op jaren was en de klapper had overgenomen van de vorige hoerenmadam. (Haring Arie: De Sarkast. 1989)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• Dat was ook in de tijd van de eerste negerklapper op de hoek van de Olofssteeg en de Zeedijk. De eigenaar was Surinaamse Emiel en in zijn café kwamen allemaal vrouwen die van donkere mannen hielden. (Raoul Serrée: De Wallen in de jaren '60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)

3) (1996) (politie + med.) aanrijding.

• Ze kennen elkaar allemaal. "Als je niks te doen hebt, kom je hier naartoe, even een sigaretje roken. Ik heb net effe een klappertje gehad (een aanrijding, verduidelijkt hij op verzoek). (Amsterdams Stadsblad, 16/10/1996)
• Op het moment dat ik wil gaan eten, komt er een zenuwachtige verpleegkundige op me af: er komt een klapper aan, twee auto's, honderd kilometer per uur, vier slachtoffers, van wie één instabiel. (Marten Van Olst: De dienstpieper. Een jaar uit het leven van een arts-assistent chirurgie. 2011)
• Klapper. Botsing. Kan met zowel voetganger, fietser als auto of andere tram of bus. (Jorie Horsthuis: Op de tram. Een jaar als conducteur in Amsterdam. 2011)
• Klapper: benaming onder trambestuurders voor een ongeval. (http://www.mokums.nl/cursus_amsterdams.html)

4) (1990) (politie) auto die langs de kant van de weg staat en die moet weggehaald worden. Staat genoteerd in een klapper.

• Uiteraard heb ik in Amsterdam al heel wat 'klappers' mogen behandelen, die me om de een of andere reden zijn bijgebleven. (Frans Kwantes & Fred Hollinga: 3.0.3. is ter plaatse. 1986)
• Auto's die langs de kant van de weg staan en weggehaald worden, heten 'klappers': ze worden genoteerd in een klapper - het heeft dus niets te maken met 'een klap'. (Leo Van Heijningen: Politietaal. 1990)

5) (1971) (inf.) iets dat veel bijval, succes heeft. Oorspr. een Bargoense uitdrukking: 'een klapper maken': een goede slag slaan; een grote winst maken.

• Iedere keer als je weer zo'n klapper maakte kon je er een tijdje tegen. (Maarten de Vos: De Ajacieden. 1971)
• Hollywood gaat gebukt onder de drugs. Als dat een thema is van 'Hollywood' kan de serie een klapper worden. (Bert Hiddema: Piri-piri. 1984)
• Ik heb een klápper gemaakt voor de zaak, denk ik. (Jos Brink: Stukje voor stukje. 1985)
• Inez van Eijk stuurde me onlangs de collectie jeugdwoorden die ze in de jaren zestig had aangelegd. De meeste van die woorden hebben de 20 tot 25 jaar die ons van haar optekening scheiden, niet overleefd. Toch zijn er enkele wèl ingeburgerd. Vooral de woorden op -er blijken het goed te doen: aanradertje (een plaat e.d. die kan worden aangeraden), afknapper (waarop iemand afknapt), blijvertje (wat blijft) en klapper (waarom men klapt, een succes). (Onze Taal Jaargang 56. 1987 H. Heestermans)
• Koevermans maakte er trouwens geen geheim van dat hij eigenlijk het liefst ook nog een aanbieding van een buitenlandse club had gesigneerd. Dan zou voor de Fortunees het seizoen helemaal niet meer stuk kunnen. 'Een klapper maken' heet dat in voetbaljargon. (Limburgsch Dagblad, 30/06/1988)
• In ruil voor informatie betaalden de Amsterdammers hem maandelijks een aanvulling op zijn salaris. In alle rust rijpte het plan voor een grote klapper. (Elsevier, 21/12/1996)
• Ik maakte nooit die ene klapper waarmee ik voorgoed een rijk man was. (Nieuwe Revu, 20/08/1997)
• De Bietels (maar je schrijft Be-atles) zijn alweer ‘klapper van de week’. (Jan Eilander: What's on a man's mind? 2007)
• In Parijs hoopten de zigeuners een grote klapper te maken, als voorschot daarop fantaseerden ze over bulten geld en potentiële bestemmingen om de poen in te investeren: een nieuw huis, kleding, sieraden, neuscorrecties en Vinny wilde ook een eigen zaak beginnen. (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• Hij laat vallen dat er een kans is een grote klapper te maken. (Hendrik Jan Korterink: De Haagse penose. Achter de schermen van een gesloten onderwereld. 2012)
• Ik ga een heel grote klapper maken, namelijk.. (Saul van Stapele: Witte panters. 2012)
• Deze keer begint Muller een muziekblad: Beatbox. Zijn eerste klapper is te danken aan de chef fotoredactie van De Telegraaf. (Robbert Ophorst, Marijn Schrijver & Roelof de Vries: De Lustfabriek. 50 jaar Nederlandse porno-industrie. 2014)
• Een revolutionaire schoen, die precies paste in het modebeeld van die dagen. “Het was zo”n klapper in de pers”, zegt Jansen. (Milou van Rossum & Daan Brand: De Nederlandse mode in 100 kledingstukken. 2016)
• ‘Ik zal het maar eerlijk zeggen,’ zei deze, ‘het is een sympathieke musical, maar geen klapper.’ (Jacques Klöters: Voorwaarts leven, achterwaarts begrijpen. Mijn journaal. 2016)
• Voor beide meisjes kocht ze een Elsa-pop, de koningin uit Frozen, ervan uitgaande dat ze hiermee zowel bij meisjes van vijf als van acht een klapper kon maken. (Renée Olsthoorn: De Franse slag. 2017)
• In 1985 leverden Rob en Ferdi Bolland en Falco ook hun tweede klapper af: Jeanny. (Erik de Zwart & Robert Haagsma: 40 Topjaren. 2018)
• Deze track heb ik opgenomen met de Beatbusters voor het album Aangenaam. Het werd zelfs een single en live was het altijd één van de klappers van de avond. (Def P: Heen e… Onweer. 2020)
• (Smibanese woordenboek. 2e druk. 2020)

6) (1992) (inf.) hoofd.

• Dat verdomde liedje van de televisie, gaat de hele dag al door m’n klapper, of ik vanmorgen een hommel heb ingeslikt. (Simon Carmiggelt: Schemeren. 1992)

7) (1969) (ook: klappert) (inf.) pistool; revolver.

• (Enno Endt: Een taal van horen zeggen: Bargoens en andere ongeschreven sterke taal. 1969)
• De Ouwe aanschouwt de aanwezigen zwijgend, loert het vertrek rond en ziet een pistool liggen.
“Wat is hier nou allemaal aan de hand? Waarom heeft deze man zo”n grote klapper nodig gehad?” vraagt hij nasaal. (Vico Olling & Martijn Haas: De kouwe ouwe. 2017)

8) (2010) (prost.) gescheurd condoom.

• (Onze Taal. Jaargang 79. 2010, jargon van betaalde seks)

9) (1974) (Gent, inf.) tong.

• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)

10) (1998) (schaatsers) klapschaats (schaats waarvan de buis aan de voorkant met een scharnier aan de schoen is bevestigd).

• Het is half januari. De jongste versie van de klapschaats is als proefmodel al beschikbaar voor de Nederlandse topschaatsers Rintje Ritsma en Annamarie Thomas. Op deze `klappers' moeten ze tijdens de Olympische Spelen in Nagano een gouden medaille veroveren. (Elsevier, 07/02/1998)