Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-03-2023

kapotje

betekenis & definitie

(1863) (inf.) condoom. Afgeleid van het Franse 'capote' (kapokjas), waarin we het Latijnse woord 'cappa' (kap) terugvinden. Een kapot(je) was een om het hoofd sluitende dameshoed (WNT), die rond 1928 in de mode was. Bij Boekenoogen ook vermeld als de naam van een gehaakte vrouwenmuts. In de betekenis van mannelijk voorbehoedmiddel werd het woord al gebruikt door H. Heyermans (Kamertjeszonde, 1896). Voor die tijd werd het wellicht nog als een eufemisme beschouwd. Fransen schrijven de uitvinding van het condoom toe aan hun oude vijanden, de Britten. Dat blijkt althans uit de benaming 'capote* anglaise'. Engelssprekenden kaatsen de bal echter terug en noemen het mannelijk voorbehoedmiddel liever een 'French letter'. Zie ook Engels* jasje. Een bekend wandel- en marsliedje gaat als volgt: 'Hoog in de bergen / Daar woont een Chinees / Die maakt er kapotjes / van rendierenvlees.' Talrijke syn. in de Nederlandse volkstaal: ballonnetje*; capote* anglaise; Connie*; Engels* jasje; feestmutsje*; flubbertje*; genotsrem*; gummi*; instrument*; jas*; kous*; kutpakking*; lullenmuts*; neukballon*; neukpatroon*; neverippie*; overjas*; overschoen*; overtrekker*; paraplu*; penispanty*; Pikkie* Vangkous; Pipi* Vangkous; plastic* zak; prethoedje*; racerubbertje*; regenjasje* (zonder mouwen); rubberen* Johnny; rubberkousje*; rubbertje*; snotzak*; vechtpetje*; vingerhoedje*; vrijkous*; worstenvel*; zak* des doods; zeppelin*.

• Capote anglaise, foedraal, scheede (tegen de venerische besmetting). (I.M. Calisch en N.S. Calisch: Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal. 1864)
• Hij moest ook absoluut weêr eens naayen. Hij kon wel naar een kast gaan, maar hij hield niets van kapotjes en er zonder waagde hij het niet. (Lodewijk van Deyssel: Een liefde. 1887)
• Ze maken moraal, lullen over Tolstoï en koopen kapotjes. (Herman Heijermans: Kamertjeszonde. 1898)
• capote, vrouwenmantel met kap; kapothoed; kapotjas; kap van een rijtuig; capotje: voorbehoedmiddel in het geslachtsverkeer. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• Op de lagere school vond ik tussen de middag een kapotje in het Vondelpark. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• ... kapotjes met hanekammen om het genot te verhogen... (Paul A. Wilking: De roerige wereld van Pistolen paul. 1968)
• Ik durfde geen meisje te naaien zonder een kapotje. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Er waren ook heel wat nachies dat ik geen stuiver in m’n zak had en ergens in een vies traplokaal moest luimen. Of in een schuilkelder die meestal vol met drollen en kapotjes-met-inhoud lag. (Haring Arie: Tweede Boek. 1969)
• Nog plat Arnhems sprekend ook flapte ie er zomaar uit: ‘Weten jullie dat ik gebôre ben omdat het kapotje van mun vader is gespronge?’ (Johnny van Doorn: Mijn kleine hersentjes. 1972)
• Toen ik in haar gleed, zonder kapotje omdat ik beloofd had op tijd eruit te gaan, wist ik haar lekkere warme lijf zo te manoeuvreren dat ze met haar rug naar de spiegel kwam te liggen. (Jan Wolkers: De walgvogel. 1974)
• Kapotte: preservatief: 'capote anglaise'. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Als we in de haven lagen kwamen allerlei vage figuren aan boord. Allemaal met iets te koop. Van confectiepakken tot dozen met kapotjes. (Jan Cremer: Logboek. 1978)
• Ook nou was ik te besodelutherd om een kapotje te gebruiken. (A. Moonen: Stadsgerechten, 1978)
• Geen klant bedien ik zonder kapotjes. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• Je had zo'n kapotje nodig anders schoot je velletje bij haar klem en zat je vast. (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)
• Hij zat ontzettend onhandig met een kapotje te frutselen. (Yvonne Keuls: Het verrotte leven van Floortje Bloem. 1982)
• Zijn ouders verboden hem met haar om te gaan toen zij kapotjes in zijn bureaula vonden. (Marion Bloem: Geen gewoon Indisch meisje. 1983)
• Kijk, daar ligt een kapotje. (Simon Carmiggelt: Ik red me wel. 1984)
• Dat is een kapotje. Daarmee vrijen matrozen. (Boudewijn Büch: De kleine blonde dood. 1985)
• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)
• Ierland is een mooi land en de Ieren zijn een hartelijk volk, maar ze zijn ook volkomen achterlijk met hun roomse gedoe. Geen kapotjes. (Jean-Paul Franssens: Zuiderkerkhof I. 1997)
• Jaap had van zijn vader zelfs kapotjes gekregen, voor als de nood aan de man kwam. (Adriaan van Dis: Dubbelliefde: geschiedenis van een jongeman. 1999)
• Kapot. condoom. Nog vaak capote anglaise genoemd. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• Ik stap liever zelf op iemand af, ‘kapotje’ erover en hup, erin. (Menzo, februari 2003)
• Zo was er in mijn jeugd een man die bij zijn vrouw thuiskwam met een ouderwetse druiper. Naar eigen zeggen kwam het door de chinees waar hij met zijn voetbalelftal heel onschuldig bami had gegeten. Hij had verder geen buitenechtelijke seksuele contacten gehad. De dokter geloofde hem, vertelde dat het heel soms voorkomt, maar raadde hem wel aan om voortaan een kapotje om zijn vork te doen. (Youp van 't Hek in NRC Handelsblad, 07/05/2005)
• Kapotjes stonden natuurlijk altijd op het lijstje, die haalde ik op de Zeedijk. (Raoul Serrée: De Wallen in de jaren '60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)
• Maar de kapotjes waren voor ons onbetaalbaar met zo’n schijterig soldij. (Hylke Speerstra: Op klompen door de dessa. Indiëgangers vertellen. 2015)
• Kapotjes stonden natuurlijk altijd op het lijstje, die haalde ik op de Zeedijk. Daar waren sexwinkels en daar haalde ik condooms op een strippie. (Raoul Serrée: De wallen in de jaren ’60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)
• En prostituees maakten al een tijdje dankbaar gebruik van condooms. “Capotjes” werden mede daardoor geassocieerd met losbandige, buitenechtelijke seks. (Korneel De Rynck: Vroeger was alles beter. 2018)