Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 05-10-2022

kakken

betekenis & definitie

1) (1501) (Mnl. cacken, mnd. kacken, nhd. kacken) (plat) zijn gevoeg doen; zich ontlasten. Vgl. Eng. sl. to cack. Synoniemen uit onze volkstaal zijn o.a.: afgaan*; balkannen*; berakken*; boetseren*; bouten*; bratten*; brinten*; broeken*; een broekslag* houden; schijten*; aan zijn bruine* trui gaan breien; een bruine* verzuipen; bruine* beren; een bruinvis* lanceren; doen wat Dirk* deed; dirken*; dreutelen*; een knijpbriefje* vervaardigen; poepen*; je rug* verlengen (snuiten); een sigaar* gaan draaien; een spijker* uit je rug trekken; een splinter* uit je lijf drukken; zijn vrachtje* lossen; worsten* draaien zonder vel.

• Hièr met hem! Hièr met zijn meidesmoel! We zullen op hem kotsen en kakken! (Louis Couperus: De berg van licht. 1905-1906)
• Waarom mag Jan in de tuin niet kakken en pissen? (Willem Elsschot: De leeuwenteller. 1940)
• Kakken. Poepen. Misschien waren het daarom wel vieze woorden, omdat ze iets betekenden, en moest je zeggen ‘behoefte doen’ – dat klonk nergens naar. (Harry Mulisch: Voer voor psychologen. 1961)
• Het was een kanjer van een wijf. ... dat steeds begon te kakken... (Jan Cremer: Made in USA. 1969)
• Tante Jeanne, drieëntwintig jaar en oerdegelijk, kon acht dagen niet kakken vanwege die vreemde weecee terwijl haar moeder al jaren dagelijks een lepel Agarol nam tegen verstopping. (Jef Geeraerts: Gangreen 3. Het teken van de hond. 1975)
• Psychisch en fysiek ben ik nooit in staat geweest de woorden ‘kakken’ en ‘pissen’ uit te brengen, en zelfs het neerschrijven ervan vergt me inspanning. (Marnix Gijsen: Verzameld werk. 1977)
• ‘Het enige dat ik nog goed kan is kakken,’ zegt hij. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• De meest verheven gedachte krijg je tijdens het masturberen en daarna moet er opeens heel formeel getelefoneerd worden of zo en dan ga ik weer kakken en in mijn neus peuteren.... (J. Bernlef: Op het noorden. 1987)
• Hij kan kakken en pissen en alle overbodige luxe missen. (J.M.H. Berckmans: Het zomert in barakstad. 1993)
• M'n moeder zegt... ze zegt: “Je moet je broek uittrekken en op de grond een lekkere drol kakken! (Theodor Holman: Het blijft toch familie. 2001)
• 't Is een hyena. Als je zit te kakken, ruikt hij niet aan je reet maar steekt zijn neus meteen in je achterzak. (Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross: De mannen van de maandagochtend. 2003)
• Mijn grootvader, Pistolero Jack, is nu al honderdentwee maar nog altijd heel kras. Sinds zijn gatoperatie kan hij weer kakken zonder dat zijn rectum meekomt. (Herman Brusselmans: Heilige schrik. 2004)
• Zelf vind ik dat kakken – laten we het kind bij zijn naam noemen – echt goed kan doen. (Nele Reymen: Kit met peren. 2009)
• Thuis nam ik een bad en rookte ik een peuk tijdens het kakken. (Kees van Nieuwkerk: Het is weer raak met Kees en Sjaak. 2010)
• Bij de eerste voet die ik daar binnen had gezet, kon ik al zeggen wie op zijn vaste plaatsje zat en wie gewoon dringend moest kakken maar dat niet durfde zonder eerst iets te drinken. (Nele Reymen: Mangat. 2011)
• Terwijl ik de boel schoonmaak, vraag ik me af hoe iemand het klaarspeelt om achter de pot te kakken. (Marcel Vaarmeijer: Val. 2013)
• Die toiletten zijn geen speeltuin of een museum. Mensen komen daar pissen of kakken, meer niet. (Auke van Stralen: Tankstelle. 2014)
• … want toen we aanstalten maakten om te gaan zei de zwager: ‘Wacht even jongens, ik moet eerst even kakken.’ (Eva Hoeke: De stad, de kroeg en de man. 2014)
• Op twintig meter van de bushalte moest ik opgeven en stond ik met een verwrongen gezicht even stil op straat. Yep, ik had en plein public net in mijn panty’s gekakt. (Deborah Seymus: Vijftig piemels later. 2022)

2) (1959) (ton.) zijn tekst om zeep helpen. Oorspr.: over (op) je tong kakken. Vgl. Engels slang 'to balloon'; Duits: 'schwimmen'.

• Over of (soms ook) op je tong kakken: zich verspreken; wil men zich netter uitdrukken dan: er valt nog al eens een woordje naast, er valt nog wel eens een woordje onder de tafel. (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 52. 1959)
• Merkwaardig is ook dat bekken [goed in de mond liggen: die monoloog bekt wel], donkerslag [gongslag samenvallend met het donkermaken van het toneel], hengelen [op de souffleur spelen], kakken [zijn tekst verknoeien],... (Cornelis Gerrit Nicolaas Vooys: De Nieuwe Taalgids. Volume 87. 1994)
• (Ton Spruijt: Woordenboek van de stoelgang. 2004) p. 153

3) (1962) voeten; idem als kakkies*. Zie ook: kakken te kort komen.

• Ik trek me op, en meteen hebben ze mijn lakschoenen te pakken, en mijn zwarte sokken trekken ze ook uit, en ze zeggen: „Nou willen we jou op je blote kakken naar het feest zien gaan!" (Het Parool, 27/01/1962)
• De hele groep zat ze voor de gein achterna, net zolang tot ze hun hoge hakken moesten uittrappen en op blote kakken moesten verder rennen om ernstig onheil te voorkomen. (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)
• God, wat zou Mok me uitlachen als hij me hier zag staan op m'n blote kakken in die vieze smurrie. (Marjan Berk: Motormama. 1991)
• Zijn kroost heeft blote kakken. (Jan Kal: Een dichter in mijn voorgeslacht: 71 sonnetten. 2015)
• En in sommige hotels, of van die openluchtkampongs, moet je op je blote kakken door de modder lopen om bij zo'n bak te komen. (Tomas Lieske: Retourschip De Liefde. 2015)

4) (1970) (luchtv.) landingsgestel.

• (De Vliegende Hollander, 25/05/1970)
• Zo tenminste willen het de luchtvaartpublicisten en -voorlichters, blijkt uit hun boekje 'Pers en Luchtvaart'. Maar als Van Heukelom (39), sinds 1987 captain bij Transavia, dit verhaal aan zijn vrouw Miranda, tot voor kort stewardess bij Martinair, zou vertellen, was er nog iets heel anders uitgekomen. Bij voorbeeld: 'Je weet, er is maar een soort luchtzak, en dat zijn de luchtzakken uit de cockpit. Nou, die had nog bij de Whisky Four gezeten, maar nou is-ie burger gegaan. Hij had de kakken er net ingepleurd en de kist op de auto gezet, toen die een beetje last kreeg van een wat onrustig weertje'. (het Parool, 06/05/1993)

5) (1916) (inf.) gaan, lopen, zich verplaatsen. Eigenlijk: zich traag en onverschillig voortbewegen. Terugkakken (terug lopen) en aankakken*.

• … en drieënhalf uur later krijste de wekker me in mijn oor dat het hoog tijd was om me aan te kleden en, via de Amsterdam Arena, weer naar Rotterdam terug te kakken. (Menno Pot: Vak 127. 2014)