kakken
1) (1501) (Mnl. cacken, mnd. kacken, nhd. kacken) (plat) zijn gevoeg doen; zich ontlasten. Vgl. Eng. sl. to cack. Synoniemen uit onze volkstaal zijn o.a.: afgaan*; balkannen*; berakken*; boetseren*; bouten*; bratten*; brinten*; broeken*; een broekslag* houden; schijten*; aan zijn bruine* trui gaan breien; een bruine* verzuipen; bruine* beren; een b...