Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 11-09-2020

kakbal

betekenis & definitie

(1982) (jeugd) bekakt pratend, rechtsdenkend persoon. Samensmelting van kakker* en bal*.

• Kakbal — in „college'kleding gehuld persoon met geaffecteerde uitspraak. (NRC Handelsblad, 15/05/1982)
• (Hans Heestermans: Luilebol. Het Nederlands Scheldwoordenboek. 1989)
• Kakbal, bekakt figuur, samengetrokken uit kak(ker) en bal. (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• Het is hier geen stoffige boel, we zijn geen kakballen, we lopen niet allemaal te golven, slaan niet en masse een balletje en zitten ook niet met z'n allen op de zeilboot. (het Parool, 02/07/1994)
• Er wordt verslag gedaan van een niet-bestaand relletje tussen Pim Fortuyn, de hooggeleerde relnicht, en Youp van 't Hek, de Gooise kakbal. (het Parool, 02/03/2000)
• ‘Ik begin schoon genoeg te krijgen van deze kakbal,’ zei hij. (Beau van Erven Dorens: Pijn. 2008)
• Maria’s ouders bestraften me wel: Maria mocht vanwege mijn verderfelijke invloed op haar, niet meer met mij omgaan. Mijn moeder zei dat het kwam omdat die Guliks altijd al van die maffe kakballen waren geweest. (Christel Jansen: De woonschool. 2012)