Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 03-08-2020

heen en weer

betekenis & definitie

1) (1914) (sold.) boter.

• Heen en weer: een cent heen en weer: het brood laten voorzien van voor een cent boter. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914. Soldatentaal.)
• En cent heen en weer beteekent: het brood laten voorzien van een cent wagensmeer (boter). (De Amsterdammer, 01/10/1932)

2) (na 1977) (voetb.) bijnaam van voetbalclub FC Volemdam (opgericht in 1977). Naar de naam van de botter die diende voor het vervoer maar ook zinspelend op het voortdurend heen en weer pendelend tussen eredivisie en eerste divisie van het betaald voetbal.

• In 1977 splitste RKSV Volendam zich op in FC Volendam (profs) en RKAV Volendam (amateurs). De FC pendelde jaren lang tussen de eredivisie en de eerste divisie. Er is geen club in Nederland die zoveel promoveerde en weer degradeerde (acht keer). Daardoor kreeg Volendamse club de bijnaam ‘de heen en weer’, wat ook op de traditionele botter stond. (www.fanatix.nl, ongedateerd)

3) (1912) (voorafgegaan door 'stuk') (scheldw.) vervelend persoon.

• Zoo een stuk heen-en- weer,.... zoo een vlooien-vangster.... wou die ‘spul’ maken om iets wat ze zelf gezeid had? (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1912)

4) (inf.) zenuwachtig gevoel; kriebels: "het heen en weer hebben".

• Ook hier hoorde hij niet thuis. Hij had “het heen en weer”, zoals hij zelf eens zei. (Nico Keuning: Angst voor de winter. Jan Arends: leven en werk. 2003)

5) (1982) (inf.) retour(ticket); (trein)ritje heen en terug.

• Ik zat op een heen-en-weertje in D. voor een lezing in een door locale rijmelaars gedreven gymnastiekzaal met vergunning, onder auspiciën van zowel de plaatselijke Kulturkammer als van de Nederlandse ambassade, dus bepaald geen middag van de straat. (J..A. Deelder: Schöne Welt. 1982)