Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-04-2023

gortenteller

betekenis & definitie

(17e eeuw) (inf.) gierigaard; iemand die zich uit gierigheid of vitzucht met keuken of huishouding bemoeit en in die zin: een keukenpiet; janhen*. Oorspronkelijk een zeemansterm. Dateert uit de tijd toen de scheepskapiteins nog een vast bedrag kregen voor de voeding der bemanning en ze zichzelf uit hebzucht trachtten te bevoordelen. Ook wel: gortenwikker.

• Geen man sal sich, wanneer zyn vrou gesondt is, of minder boden heeft, met de koocken of eenighe andre Marck-gangh, dan die van de Visch, waer toe hy geen Emmer, maer een bequaem Net sal moeten ghebruycken, bemoeyen. Doch of het geviel, dat sulcx, door gierigheydt en wantrouw, by sommige wierdt gepleeght, gelijck men dickwils siet, die sullen oock niet verder dan in de kooken mogen gebieden, en met de naem van Gortenteller, of Seemel-knooper gedoopt worden. (Jan Pietersz. Meerhuysen: De geest van Jan Tamboer of Uytgeleeze stoffe voor de klucht-lievende ionckheydt. 1659)
• 't Is een gortenteller. Zo noemt men een kaarigen, en bedilzuchtigen, die op alle kleinigheden acht geeft: gelyk die de gortkorentjes in den pot telt. Dit noemt men ook grutten. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitleg van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal. Deel I. 1726)
• Ik beken graag dat het verre beneden de deftigheid van een man is, een keukenklauwer en gortentelder te zijn. (Justus van Effen: De Hollandsche Spectator. 1731)
• Een gortetelder (een gierigaard, een vrek). ’t Is afkomstig uit den tijd, toen de scheepsbevelhebbers nog een hoofdgeld kregen om de manschap te voeden, en alles op ’t zeerst werd uitgezuinigd. (Jacob van Lennep: Zeemans-woordenboek. 1856)
• Als Bely den jonker Van Grevelinckhuysen een hennetaster noemt, kan zij in het verband heel goed »schraalhans" bedoelen, gelijk ook Fijtje in de klucht van Oene (bl. 181, r. 29, 4e aft) dezen in éénen adem »gorten-teller en hennetaster” noemt. (de Amsterdammer, 05/06/1898)
• Gortenteller, Gortentelder, gierigaard, vrek; afkomstig uit den tijd, toen de scheepsbevelhebbers nog een hoofdgeld kregen om de manschap te voeden, en alles op 't zeerst werd uitgezuinigd, de korrels gort (van ouds de scheepkost) als 't ware werden uit- en toegeteld. Overdrachtelijk op zuinige lieden toegepast. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• (Alfons de Cock: Spreekwoorden en zegswijzen: afkomstig van oude gebruiken en volkszeden. 1908)
• Die hét begroef, was al net zo'n gortewikker als jij. Bedroevend, dat het stichtelijke woekerverhaal op jouw heeft ingewerkt als een eerzame kruideniersrekening. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Een gortenteller is een spotnaam voor een gierigaard. lemand, die, als hij de kans er toe krijgt, zo gierig is, dat hij de gortjes gaat aftellen. (KRO gids voor de jeugd; officieel orgaan van den Katholieke Radio Omroep, 31/08/1935)
• Gortenteller, (Barg.) gierigaard. (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)
• Gortenteller: Gierigaard. Moet ontstaan zijn in de tijd, toen de scheepskapiteins een vaste toelage ontvingen voor het voeden der bemanning en zich door schraalhanzerij trachten te bevoordelen. (Puzzel Vademecum. Deel I. 1979)
• Gorteteller, znw., de. Muggenzifter. J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• (H. Mullebrouck: Vlaamse volkstaal. 1984)