Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-03-2023

fort

betekenis & definitie

(1906) (Antwerpen, Mechelen, sch.) dik achterste. Syn.: koeienreet*.

• Fort, Achterste in de kindertaal. (A.) Schreeuwt zoo hard nie' meer, of ge krijgt op oe' fort. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. Aanhangsel. 1906)
• Het achterwerk is een schier onuitputtelijke bron van inspiratie. Fort, gat, opera, epsen, kont, ku, poep, poepeke, fortefikatie, konjewit, fondement. Sigarenkist. (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• (Claire van Putten: Antwerps zakwoordenboek. 1993)
• (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)
• (Tony Rombouts & Bert Bevers: Antwaarps Nederlands woordenboek. 1999)
• Fort. dik achterwerk, kont. Dikke Lees had oek e serjuis fort. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• (Freddy Michiels: Het Groot Sinjorenboek. Deel II: typisch Antwerpse uitdrukkingen en gezegden. 2008)