Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-07-2022

flapper

betekenis & definitie

(1925) (< Eng.) (pej.) vrijgevochten jonge vrouw, vol energie en ultramodern (in die tijd). Vaak ten onrechte vertaald als bakvis. Oorspr. een jagersterm voor een jonge wilde eend in de vlucht.

• Een „flapper” is de spotnaam voor een jongejuffer (ook wel oude juffer, die zich zeer opzichtig kleedt en zich met veel drukte en quasi-gewichtigheid in het openbaar beweegt. In den vakantietijd, toen de meeste studenten thuis waren, zag men ze in die dwaze kleeren door de straten van de Londensche voorsteden loopen. (Zutphensche courant, 26/06/1925)
• De mededeeling van een Amerikaansoh leskundige, dat een „flapper" in Amerika verwacht, dat de man die met haar uitgaat per avond een bedrag van 50 tot 100 dollar stukslaat, heeft een Engelsch deskundige tot een rekensommetje gebracht voor het Engelsche uitgaande meisje. (Bataviaasch nieuwsblad, 01/10/1927)
• Weduwen moesten geen vergunning krijgen om te hertrouwen, zoolang er nog ongehuwde meisjes zijn. Een „Flapper" in de „Aberdeen Press". (Leeuwarder Nieuwsblad, 22/05/1929)
• De Amerikaanse meisjes die zich met hart en ziel in de Jazz Age stortten, werden getooid met de bijnaam flapper. Ze droegen korte rokken en poederden hun knieën, knipten hun haar kort en gebruikten make-up. Aanstootgevend, vonden vele ouderen. (Constant Meijers: Kom van dat dak af. Geschiedenis van de Nederlandse rock & roll. 2013)
• Een bekende anekdote over opoe is die van toen mijn moeder en haar jongere zuster Truus, bakvissen, zoals jonge meiden werden genoemd, zich stonden op te tutten om als echte flappers op zaterdagavond in Millingen te gaan dansen. (Willem Nijholt: Een ongeduldig verlangen. 2016)