Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 12-07-2023

fielesepee

betekenis & definitie

(19e eeuw, vero.) (ook: fidelsepee) fiets. Verbastering van vélocipède.

• Indien toch fiets een ‘samentrekking(!)’ was van ‘vielesepee’, ‘velocipède’, dan moesten de klanken die in 't verkórte woord voorkomen, ook zitten in 't andere langere woord, of zich foneties daaruit kunnen ontwikkelen. Maar hoe is dit bij fiets voor fiels, voor viels? uit vielesepee; of volgens enkelen uit velocípède. (Taal en letteren. Jaargang 11. 1901)
Schorem... d'r uit... leeg je lel... opstappe op de fielesepée!... (Israël Querido, De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1924)
• Ik hoorde in mijn jeugd altijd filesepee. (W. De Vries: Hyperkorrektheid. 1929)
• Fidelsepee = velocipède; ’t woord is nu algemeen verdrongen door fiets. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• (Gert Karsten: Het dialect van Drechterland. 1934)
• Je fielesepee zalle we voor je verpatse, om de achterstallige kost en inwoning te dekke! (Willem van Iependaal: Kriebeltjes hoogtepunt. 1937)
• Fielesepee, fiets, vélocipède (het woord wordt nu niet meer gebruikt). (S. Keyser: Het Tessels. Inleiding, vocabulaire en teksten. 1951)
• Hij had zich zo'n nieuwerwets vehikel aangeschaft, een "filesepee" en reed ermee heen en weer naar de stad. (A.M. de Jong: Het geslacht Verhagen. 1956)
• fillesepeej (veroud.), velocipède; fiets. (A.P.M. Lafeber: Het dialect van Gouda. 1967)
• fielesepéé, znw. de. Fiets (vero.). Uit fra. velocipède. (J. Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Fielesopeej: fiets (Fr. vélocipède). (Paul Spapens, Gerard Steijns, Wil Sterenborg & Frans Verbunt: Goedgetold. Diksjenèèr van de Tilbörgse taol. 2004)
• Fielesepee: Fiets. Frans: „vélocipède„. Nederlandse „snelvoet” of „vielese­pee” was de naam voor de „hoge bi” maar ging in de Krimpenerwaard al vroeg over op de fiets. (http://www.de-krimpenerwaard.nl)

< >