Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

Gepubliceerd op 14-08-2021

fiets

betekenis & definitie

1) (1906) (Barg.) vijf gulden. Een rijksdaalder is een achterwiel* in het Bargoens; twee achterwielen vormen een fiets.

• Fiets, 2 rijksdaalders. (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Eigenaardige tegenstellingen zijn soms op te merken: spreken de „jongens" over een fiets, dan bedoelen' ze daarmede 2 rijksdaalders, terwijl een rijwiel een zwijntje, in Amsterdam we! eens verbasterd tot zwaantje, heet. (Rotterdamsch Nieuwsblad, 06/05/1925)
Wagenwiel. Geldstuk ter waarde van 0,50 frank. Kluchtwoord. In de Noordnederlandse dieventaal heet zulk achterwiel of rad (voor rijksdaalder) en voorwiel (voor gulden). Twee rijksdaalders noemen ze “een fiets”. (Oostvlaamsche Zanten. Mededelingen van de bond der Oostvlaamse folkloristen, september-december 1950)
• Fiets, (Barg.) vijf gulden, twee rijksdaalders. (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)
• (Jan Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 1993) p. 39
• Fiets: twee rijksdaalders (vijf gulden). (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• Dat kost een fiets. Dat kost vijf gulden. De uitdrukking komt uit het Bargoens, de taal van de vroegere dieven en landlopers. Het gaat in de uitdrukking om de twee wielen van een fiets. Elk wiel wordt gezien als een rijksdaalder, een muntstuk uit de guldentijd met een waarde van 2,50. (Wim Daniëls: De taal van de fiets. 2018)

2) (1962) (sch.) bril. Zie ook dienstfiets*. Vgl. Duits slang: 'Fahrrad'.

• De bril van opa, had ik steeds gezegd... en nu was ik meteen zélf opa geworden. ... Mocht u me morgen of overmorgen aantreffen met een fiets op de neus, ... (Louis Paul Boon: Boontjes. 1962)
• De boekhouder, een norse man met een ziekenfondsfiets op en haarstijl-kippekut gaf mij de rekening. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek. 1966)

3) (1991) (gevangenis) soort brancard of veiligheidsbed waarop onhandelbare gevangenen tot rust moeten komen. Met dwangbuis en riemen worden de benen vastgemaakt. Mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. Na een week op de 'fiets' is de gevangene zo mak als een lam.

• Fiets. Vooroorlogs aandoend veiligheidsbed. Gedetineerde wordt hierop tegen zichzelf in bescherming genomen. Wordt alleen gebruikt als geen andere oplossing mogelijk is. Als iemand op de fiets wordt geplaatst, moet daar melding van worden gemaakt bij het departement en moet een dokter worden geroepen. De benaming is afgeleid van de trappende beweging die iemand maakt als zijn benen even worden losgemaakt om de bloeddoorstroming te bevorderen. (Limburgsch Dagblad, 16/08/1991) (over de Penitentiare Inrichting 'Overmaze', zowel gevangenis als huis van bewaring)
• De PIW'ers (penitentiaire inrichtingswerkers) zijn ongewapend. Ze kunnen een gedetineerde bij wangedrag hoogstens "op rapport' zetten, waarop sancties volgen. Een verblijf in een van de zes isoleercellen geldt als paardemiddel. In zeer ernstige gevallen wordt de gedetineerde op "de fiets' gebonden, een stalen bed. Volgens J. Merkus, directeur van de Marwei, is dat in het driejarig bestaan van zijn gevangenis slechts eenmaal voorgekomen. (NRC Handelsblad, 12/06/1992)
• Zo werd in Maastricht een gedetineerde in april 48 uur op 'de fiets' gebonden, een stalen bed waarop onhandelbare gevangenen tot rust moeten komen. (NRC Handelsblad, 19/11/1993)
• De fiets is een soort brancard met beugels waar je benen in worden gelegd, die worden vastgezet met riemen. Ook over je borst krijg je een riem. Dan wordt er een bedsteek onder je reet geschoven. Voor je pis en poep. Ook je hoofd komt in een beugel te zitten. Over je naakte lijf krijg je een spanlaken. En afhankelijk van of ze je mogen -dus of je een gedetineerde of een bewaarder in elkaar geslagen hebt- krijg je onder dat spanlaken nog een paardendeken op je naakte huid. (Nieuwe Revu, 20/11/1996)
• De gevangene in de 'isoleer' die last krijgt van een langdurige driftaanval wordt op 'de fiets' gedeponeerd, een ziekenhuisbed met een overdaad aan riemen om de gedetineerde 'tegen zichzelf te beschermen', zoals dat in het lakonieke bewakers-jargon heet. (NRC Handelsblad, 19/07/1996)
• De nieuwe middelen zijn een stuk minder ingrijpend en veel humaner dan het veiligheidsbed in bajesjargon 'de fiets' waarop mensen nu worden vastgebonden. Want op 'de fiets' kan iemand zich helemaal niet meer bewegen en bijvoorbeeld niet meer zelf eten of naar de wc gaan, zegt directeur T. Daans van de Dordtse Poorten in Dordrecht, een van de gevangenissen waar de methode is getest. (de Telegraaf, 30/12/1999)
• Voor degenen die de strijd met deze meneer wel aan willen gaan, even een spoedcursus norjargon. Een mogelijke reactie: 'Ga toch naar de fiets.' Toegegeven, het klinkt niet erg stoer, maar je verwenst iemand wel in een dwangbuis, vastgebonden op een veiligheidsbed. (het Parool, 17/03/2003)
• Het ergste wat Andre heeft meegemaakt, is dat hij naakt werd vastgesnoerd op een bed, in bajestaal 'de fiets'. (Rijn en Gouwe, 19/11/2003)
• Fiets. Veiligheidsbed in bajes, bestaand uit dwangbuis met riemen om benen vast te maken. (Elsevier, 17/12/2005: Van aanlopen tot zwijntjesjager).
• fiets veiligheidsbed met riemen. (Onze Taal, juli-augustus 2011)
• (Paul Van Hauwermeiren: Bargoens zakwoordenboek. 2011)
• Fiets. ‘Veiligheidsbed’ waarop gedetineerden worden vastgebonden. Over de herkomst van het begrip ‘fiets’ zijn de meningen verdeeld. Meest waarschijnlijk: voordat je er af mag, moet je fietsbewegingen maken om de bloedsomloop weer op gang te brengen (www.advocatenblad.nl, 31/05/2014)
• Fiets, in bajes veiligheidsbed met riemen. (Crimineel ABC in Elsevier, 24/04/2021)

4) (1934) (zeem.) motorlogger.

• De haringvangst wordt uitgevoerd door de Hollanders met loggers, bommen en stoomloggers, of zoogenaamde "fietsen". (Hendrik Vaz Nunes: Een Amsterdammer ter haringvangst. 1934)
• fiesj (= fiets) stoomharingvisscherschuit. (G.S. Overdiep: De volkstaal van Katwijk aan Zee. 1940)
• fiets, fiets, hier bedoeld als de aanduiding van een stoom(vissers)vaartuig. Teuge 'n trolder deer zeeje ze vrooger ök wel 'n fiets teuge: een trawler werd in vroeger jaren ook wel een fiets genoemd. Het verband tussen het één en ander is nogal vaag; de soms gehoorde uitleg welke verwijst naar een relatie met het begrip 'motorfiets' komt wat vrijblijvend voor. (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)

5) (inf.) vrouw die al met meerdere mannen naar bed is gegaan. Vgl. afgelikte* boterham; dorpsfiets*.

• ‘Als je haar een kwartje voorhoudt, doet ze haar broek al uit’, zei Folko, die haar uit Brunssum kende.
‘Heb je het geprobeerd?’
‘Ik kijk wel uit. Ik rijd niet op een fiets die door Jan en alleman is ingereden.’ (Ton van Reen: Zomerbloei. 1991)
• Het andere boek is de door Bert van der Veer geschreven biografie van Patricia Paay, die daarin vertelt over haar ruige seksleven. De oorspronkelijke titel van het boek was Oude Fiets, maar dat vond de uitgever bij nader inzien te negatief. (Youp van ’t Hek: Youp voor gevorderden. 2016)

6) (2005+) (gevangenis) vluchtauto.

• (Crimineel ABC in Elsevier, 24/04/2021)