Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 03-09-2022

doppen

betekenis & definitie

1) (1901) (Barg.) vechten.

• Kijk ze daar doppe! (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was. 1901)
• (Köster Henke: De boeventaal. 1906)
• Liefhebbers van een vechtpartijtje behoeven hem niet te voeren (prikkelen), hij begint wel te doppen, knokken, rammen of looien (vechten) om zijn tegenpartij af te drogen (een pak slaag geven). (De Sumatra post, 01/07/1914)
• Liefhebbers van een vechtpartijtje behoeven zoo'n blikken keteltje (gauw heet, gauw koud, opvliegend en inconsequent) niet te voeren (prikkelen), hij begint vanzelf wel te doppen, knokken, rammen of looien, om zijn tegenpartij af te drogen (een pak slaag geven). (Vragen van den dag. Maandschrift voor Nederland en koloniën, 01/01/1918)
• Doppen: vechten. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• Doppen, (Barg.) vechten; ook als zelfstandig naamwoord: ogen. (Fokke Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)

2) (1970+) (Barg.) copuleren, neuken. Zie ook: een doppie* maken en doppedoos*.

• (Geïllustreerde Encyclopedie van de Sexualiteit. Ned. vertaling van The Visual Dictionary of Sex. H.J.W. Becht-Amsterdam. 1977-1980. Woordenlijst p. 126)
• Er kwam geen eind aan, aan alle geneuk, genaai, gekrik, gekets, gekees, gekaai, gejens en gedop. (J.A. Deelder: Drukke dagen. 1988)
• Seks is neuken, begreep ik. Of, om het netter te zeggen: de liefde bedrijven, het doen, met elkaar slapen, copuleren, vrijen of de bijslaap genieten. Weer wat later leerde ik dat sommige mensen ketsen zeggen. Of flenzen, dakken, doppen, tunnelen, batsen, klepelen en rimpelstiften. (Dagmar van der Neut: Het beest in ons. Liefdeslessen uit het dierenrijk. 2014)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)

3) (19e eeuw, vero.) (oorspr. stud.) de hoed afnemen om te groeten.

• Doppen, (stud.), den hoed afnemen, groeten. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Pa zag er ook voornaam uit. Altijd in mooie pakken met dubbele revers en op zijn kale hoofd een stijve zwarte Derby, die hij, zoals gezegd, beleefd een stukje oplichtte telkens wanneer hij een bekende tegenkwam. ‘Even doppen’, noemde hij dat. (Jacques Klöters: Voorwaarts leven, achterwaarts begrijpen. Mijn journaal. 2016)

4) (1917) (znw.) (inf.) ogen. 'in de doppen hebben': in de gaten hebben. Bekender is de uitdrukking (ondertussen AN) 'uit zijn doppen kijken'.

• Ze zaten bij ons in den bongerd an de kersen! Maar 'k had ze gauw genoeg in de doppen, hoorie! (Chr. Van Abkoude: De man met de Poppenkast. 1917)
• (T. van Veen: Taal en leven in de Utrechtse Vechtstreek. 1989)

5) (2000+) (znw.) (inf.) borsten.

• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)
• borsten: airbags, anticlines, baby's drankkast, ballonnen, balkon, batsen, bep en toos, bloemkolen, bobbies, boebels, boezem, bollie en billie, boordkanonnen, bos hout voor de deur, bumpers, charmes, contragewichten, doppen, dubbel d (of dd), fares (koplampen), gemoed, harry's, Himalayagebergte, jetsers, joekels, jopen, juinen, klabatsers, kneppers, kokosnoten, koplampen, kwalitieten, kwarktassen,[1] lellen, loenzen, (grote) longen, majoefels, meisjes, melkbussen, melkkannen, melktassen, melkzwabbers, meloenen, memmen, muggensteken, noten, pappen, peren over de schutting, (2 grote) pluspunten, pompelmoezen, pompoenen, potten, prammen, schutsen, sjemoezen, stevig in het jak (zitten), sympathieke uitstraling (hebben), talenten, tetten, teuten, tieten, titten, toeters, tweeling, uiers, vanvoren, veel volk in de statie, voorgevel, [flink] voorkomen, voorziening, vruchten, weapons of mass distraction. (Seksuele volkstaal en eufemismen op Wikipedia)

6) (1900) (ww.) (Vlaanderen, inf.) betalen

• (Amaat Joos: Waasch Idioticon. 1900)
• (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• (Frans Debrabandere: Kortrijks woordenboek. 1999)
• Dieventaal. zn.v. De geheimtaal van dieven en landlopers blijkt in de Mechelse volkstaal een indrukwekkend aantal woorden te hebben gedropt. O.m. Dr. Robert Foncke en Jozef Van Balberghe publiceerden vroeger een hele lijst van Mechels Bargoense woorden. Sommige klinken ons nog vertrouwd in de oren. B.v. bikken (eten), buizen, (drinken), doppen (betalen), jappen, ratten, schoepen (stelen), keikelen (twisten), maffen (slapen), travakken (werken), enz. De meeste zijn ofwel uit het taalgebruik verdwenen, of hebben er zelfs nooit echt burgerrecht gehad. (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)