Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-07-2023

donder

betekenis & definitie

1) (18e eeuw) (inf.) kerel, vent. Soms ook: kind of vrouw.

• Enfin, wat deerde het hem! Zoo een stomme donder. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk. 1914)
Jan Wandelaar, de matroos, had een thuis; stuurman Wandelaar is een arme, bedrogen donder. (Jan de Hartog: Hollands Glorie. 1940)
• Toch volgde hij in het begin de instructies om strikt en nauwgezet te zijn. ‘Die kleine donder’ heette hij toen. (Adriaan van der Veen: Wij hebben vleugels. 1946)
• ‘De hele bende kan mij gestolen worden,’ zei de piot, ‘die luit zit ginds veilig en wel te klassineren met de kapitein en nog zo’n hoge donder. Wat kan het hun verrotten dat wij eraan moeten?’ (Toon Kortooms: Beekman en Beekman. 1949)
• Kijk, zo'n knul as dáár nou staat, die mag je nou nóóit met f'rier aanspreke. Dan wor je hier op de plaas rus gefuseleerd, want denk d'r om: 't is 'n hoge donder as ie op 'n trappie staat! (Johan Fabricius: Het meisje met de blauwe hoed. 1974)
• Als die lelijke donder non wilde worden moest ze zich maar een klooster met gratis entree uitzoeken. (Monika van Paemel: De vermaledijde vaders. 1985)
• “Slome donder,” zegt oom Koos, “twee tipsen, dat is veel te weinig. (Maarten ’t Hart: Het vrome volk. 1985, 10e druk)
• Doorlopen verdomme, langzame donder.. . (Rudi van Dantzig: Voor een verloren soldaat. 1986)
• Alleen in mijn laatste huwelijk niet, toen was ik een evenwaardige partner in al die bedrijven die mijn man steeds maar weer opzette, want hij was een handige donder. (Rudi Wester: Vriendinnen van vroeger, vrouwen van nu. 2012)
• Jij hebt altijd voor verrassingen gezorgd, je schone kleren werden meteen vies… Dat zegt je moeder… Je was een deugniet, een rauwe donder. (A.H.J. Dautzenberg: En dan komen de foto’s. 2014)
• Graven jullie! Stelletje luie donders! (Theodor Holman: Holman liegt. 2014)
• Hij zou het er binnenkort eens met die Biloen van RescAir over hebben, dat was een handige donder. (A.F.Th. van der Heijden: Kwaadschiks. 2016)
• Wat had je dan willen doen, hè? Hem achternalopen, hem omdraaien en dan je zwaard in zijn donder steken? (Robert Anker: In de wereld. 2017)

2) (18e eeuw) (euf.) duivel.

• Donder (uit het Holl.) = I°. de drommel, de duivel. De donder zei die hoaln! Om de donder nait! (Zie donderomm.) ’t Is mor ‘n aarme donder. Doar kinje donder op zègn! = doar klnje duvel op zègn!), = dat zal stellig niet gebeuren; nu is ’t voor goed uit. (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)

3) (19e eeuw) (plat) lichaam. 'Iemand op zijn donder(ement) komen': iemand een pak slaag geven. Ook wel: 'iemand het leven uit zijn donder slaan'. Donderement komt o.a. voor bij Jacob van Lennep: (Proeve van Platamsterdamsch. 1845). Vgl. Engels slang: 'to knock the living daylights out of someone.' Syn. donderement*; zielement*.

• Elke dag was 't godhelpie! lappies, sla en aardappels; aardappels, sla en lappies.... Ja, 't was wat lekkers, as je van 's oches half zeve d'r uit was geweest in dat verdomde pesthol van 'n wasscherij en je kreeg dan niks anders in je donder dan 'n flentertje taai vleesch, aardappels, angebrand of niet gaar en die koue sla, die je zoo rauw op je maag lag!... (Frans Coenen: Zondagsrust. 1902)
• Laat je klauwen los, houd'em an zijn donder vast. (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
• Je mot 'm op z'n donder geven. (Henri van Booven: Tropenwee. 1913. derde druk)
• Toen stak ik 'em m'n bajonet door z'n donder... (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• De temmerij zit me in m'n donder en als ik d'r niet bij mag, dan wor ik nog gek. (Siegfried E. van Praag: La Judith.1930)
• Toe vooruit, of ik schiet je dwars door je donder! (Piet Bakker: Branding. 1940)
• Zeg moet je op je donder hebben? (Adriaan van der Veen: Wij hebben vleugels. 1946)
• ‘Duw ’m op z’n donder!’ gilden de gebroeders. (Toon Kortooms: Beekman en Beekman. 1949)
• De lummel! De stommeling, geen gevoel in zijn donder, niets... (Simon Vestdijk: De koperen tuin. 1950)
• Dan zal ik je niet effectief voor je donder laten schieten, beroerde vent! (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• „Smeer 'm!" roept Nickey, „anders schiet ik je dwars door je donder!"
(Richard Perridon: Ik lijk op ‘t lijk. 1959)
• Als je je bek niet houdt, steek ik mijn mes in je donder! (Simon Vestdijk: Het verboden bacchanaal, 1969)
• Maar ik had de woorden nog niet uit m’n mond of ze pakken me bij m’n donder en smijten me, of ik een voddenbaal was, zó in die auto. (Simon Carmiggelt in het Parool, 11/02/1971)
• Als je niet betaalt, dan steken ze je voor je donder. (Rinus Ferdinandusse: De bloedkoralen van de bastaard. 1972)
• Heb jij dan helegaar geen schaamte in je donder? (Johan Fabricius: Het meisje met de blauwe hoed. 1974)
• Pas toen zag ik, tegen wie ze het had. Een jongen van een jaar of twintig stond een pas van mij af. ‘Je kan een pak op je donder krijgen,’ zei hij, ‘je hebt zeker nog niet genoeg gehad.’ (Yvonne Keuls: Jan Rap en z’n maat. 1977)
• Ik kon opsodemieteren en ik kon zelfs een mes in m'n donder krijgen. (J.W. Holsbergen: Tussen melk en bitter. 1978)
• Met zijn duim verschoof hij het knopje; een blinkend lemmet sprong te voorschijn. ‘Die had je in je donder kunnen krijgen,’ foeterde hij, zwaaiend met zijn stiletto … (Frans Kellendonk: De nietsnut. Een vertelling. 1979)
• Die krijgt een mes in z'n donder, echt waar, dat meen ik. (Armando: De straat en het struikgewas. 1988)
• Ze wacht niet op mijn antwoord. ‘Oprotte!’ zegt ze, en ze komt naar me toe om me daarbij een handje te helpen. ‘Pak op je donder kan je krijgen.’ (Yvonne Keuls: Meneer en mevrouw zijn gek. 1992)
• Een paar gabbers deinsden achteruit en hij dook op Jos en stak het mes in zijn donder. (Hans Sahar: Zoveel liefde. 1996)
• Die pakken katoen wogen vierhonderdvijftig kilo, ga er maar aan staan. Trekken en plukken, nou, dan is de alcohol zo uit je donder, hoor. (Jurrien Dekker & Bas Senstius: De tafel van Spruit. Een multiculturele safari in Rotterdam. 2001)
• Kom op, erachteraan, schiet ze voor hun donder, die klootzakken! (Robert Anker: Oorlogshond. 2011)
• Va heeft al eens een Hollandse smokkelaar mee naar huis genomen toen die een schot hagel in zijn donder had gekregen. (Guus Bauer: Het geheim van Treurwegen. 2013)
• Immense bewondering wordt steeds hun deel, zo vaak zelfs dat ze geen rust in hun donder meer hebben om nog een boek te schrijven. (Pam Emmerik: Wie het paradijs verdragen kan. 2014)
• Een Nederlander met hart in zijn donder heeft het over Roodborstjes en over het zonnetje. (Hans Dorrestein: Het rimpelperspectief. 2018)