(16e eeuw) gek doen. De zotskap was een kap met bellen, gedragen door een gek.
• ‘Ezel, durft gy nu nog naer huis gaen, uil, dat gy zyt? Gy moest gegeesseld worden, dwaze lomperik. Dat zal u leeren Baronnen en Mynheeren! Doe nu nog eene witte gilet en geele handschoenen aen; het was beter dat ze u eene zotskap opzetten! Onnoozel en dom genoeg om op eenen windmolen te verdrinken! (Hendrik Conscience: Baes Gansendonck. 1850)
• Met honenden spot ontving zij, van de haren omringd, den ongelukkigen koning, wien deze ééne dag kroon, macht en eer ontroofd had. Onder het gelach zijner vijanden liet zij hem tot herinnering aan zijn eed een zotskap opzetten en hem met nog anderen smaad overladen, dien de kieschheid niet veroorlooft hier mee te deelen, maar waaruit blijkt, dat ook deze groote vrouw niet vrij van zwakheden was, die ofschoon door een geschiedschrijver van naam als ‘vrouwelijk’ gekenmerkt, toch gelukkig nooit tot eer van haar geslacht gerekend worden. (Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1876)
• ‘Alles moet kapot. Ik breek mezelf in stukken. Ik raap het later weer op’, zingt Merol, née Merel Baldé, op Naar de haaien & weer terug. Op die tweede plaat, die ze op 15 november kracht bijzet in de Antwerpse Lotto Arena, knijpt ze zichzelf harder in de beurse ziel én zet ze haar zotskap vaker op dan op debuut Troostprijs. (De Morgen, 07/10/2024)