Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-03-2023

corpulent

betekenis & definitie

(17e eeuw) (< Fr.) (euf.) dik, zwaarlijvig, plomp. Het WNT citeert o.a. "Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlantsche Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie" (1646). Syn.: forsgebouwd*; gezet*; presentie* hebben; volumineus*; zwaargebouwd*.

• Wie is die schrikkelijk corpulente Heer, die Mevrouw Wilson aanspreekt? (De Gids. Jaargang 35. 1871)
• Eva is niet ijdel op haar schoonheid - althans ze gelooft niet dat ze dáaraan ooit voedsel heeft gegeven; maar nu, in haar prachtig blauw damastzijden kleed, met de witte camelia in de haren; de witte kanten berthe langs de blanke schouders waarover de zwarte lokken wiegen; zonder eenig ander versiersel dan het stel kleine diamanten 'twelk August haar te Parijs had gekocht; zooals zij daar zit, naast mevrouw de gravin Van Leeuwen die zeer besproeteld en tamelijk corpulent is, en naast de burgemeestersvrouw die vijf en veertig jaren telt… (J.J. Cremer: Romantische werken. Deel 9: Dokter Helmond en zijn vrouw. 1879)
• Eufemisme kan ook de bedoeling hebben om niet door het rechtstreeks aanduiden onze medemens nodeloos onaangenaam te zijn of zelfs aanstoot te geven. Men wordt niet gaarne herinnerd aan lichamelike gebreken of eigenaardigheden die men liever niet zou bezitten. Iemand met een bult heet mismaakt of contrefait, een dove: hardhorig, slechthorend (S.H.), een buitensporig dikke: corpulent of in het bezit van embonpoint. (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14. 1920)
• corpulent, zwaarlijvig, gezet. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)