Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 24-05-2020

chanterik

betekenis & definitie

(19e eeuw) (ook: sjanterik) (Barg.) gendarme; politie. Het suffix -erik is in het Bargoens erg populair. Vgl. o.a. babberik (baard), bijterik (mosterd), didderik (winter) enz.

• Wa treuvelde mé hulderen bol? kabeelde Jelle; Syne, mé hulderen bol, zei de chanterik, maer, ging hy voort, 'k en za nie lenser treuveleu, fokt naer ou keete, bly by ou tante, michels za seffens veenen; gy, geesken fokt wa in ou stranke,… (Jelle en Mietje. Gentsche vryagie. 1841)
• De uitdrukkingen porterik(deur) chanterik (zanger), clé (sleutel), fumerik (tabak) zijn ontegensprekelijk van Franschen oor sprong, flasselink, (viscb) en foetel (borrel) van het Duitsch, dokken (betalen), Zwitseren (doeken), batteren (slaan), bibberen (bidden), bommen (donderen), zijn nabootsende woorden. (De Volksstem, 19/05/1909)
• Chanterikken, gendarmen. En koei chanterikken, een bende gendarmen. (Tijdschrift voor Taal en Letteren. 1929)
• … hoewel ook het — vooral bargoense — achtervoegsel -erik aktief is, vooral in Vlaanderen (sjanterik „zanger”), porterik „deur", dieperik „kelder"). (Dr. Marius Valkhoff: Argot en Bargoensch. 1933)
• En koei chanterikken, een bende gendarmen. (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. Bronnenboek. 1934)
• Zij horen allen die hoge galmende kreet: “Voor geen chanterik peu!”
Het is Bargoens, waarde lezer. En het betekent eigenlijk dat men geen angst heeft voor iemand van de wet, voor een diender en een beul, een kasteelmeneerke of een vreemde soldaat. “Voor geen chanterik peu... Van geen politiehond vervaard!” (Louis Paul Boon: De bende van Jan de Lichte. 1957)
• Chanterikken: gendarmen. (Paul van Hauwermeiren: Treuvelde gij Brigade? Bargoens van Zele in literaire teksten. 2009)

< >