Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 11-08-2023

dokken

betekenis & definitie

1) (1501) (inf.) (met tegenzin) betalen. Reeds bij Kiliaen. Volgens sommigen zou 'opdokken' een verbastering zijn van 'opduiken', waarbij dan gedacht moet worden aan een duiker die iets bovenhaalt. Ook de betrekking tot het 'dokken' van schepen is aannemelijk. Syn.: aanlappen*; afdokken*; afdoppen*; afkomen*; afschieten*; afschuiven*; aftikken*; berappen*; beschommelen*; besolmen*; besomme*; bloeden*; over de brug* komen; coveren*; doppen*; lammeren*; lenzen*; neerdokken*; nossen*; offeren*; opdokken*; opschokken*; payen*; over de pot* komen; roeren*; schokken*; schoven*; schuiven*; uitvegen*.

• Dokme de poen, en de Meelis... (De gelukte list of bedrooge Mof. Blijspel. De Twéde Druk, overzien, vermeerderd, én van veele misslagen gezuiverd. Te Amsterdam, 1702)
• Geven: dokken. (Nicolas Racot de Grandval: Nederduitsch en Bargoens woordenboek. 1743)
• Hoeveel mot ’k dokken? (Herman Heijermans: Ghetto. 1898)
• Dokken (barg.), geven. Wij spreken van opdokken (betalen). (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Denk je, dat ik zo maar 'ns vijfduizend gulde zal dokke zonder zelfs te vrage waarvoor? (Marcellus Emants: Inwijding. Haags leven. 1901)
• Dan bestel jij zoometeen nog een beker voor jou en voor mij, en dan is 't jou beurt om op te dokken. (Joh. H. Been: Paddeltje, de scheepsjongen van Michiel de Ruijter. 1908)
• Vooruit jo…. nou komme de kietelfluiten... nou gaan de meiden ook dokke… (Bernard Canter: De schrik van Mengelberg. 1915)
• A-je nie dokt... bijt ik je de strot af! (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. 1922)
• Roode wijn heet nog wel baai, en dokken is nog altijd: iets betalen waartoe men half en halt gedwongen is. Een oud woord is ook poen (geld), dit is zelfs in de beteekenis van een man met poen, vrijwel algemeen Nederlandsch geworden. (de Sumatra Post, 24/02/1923)
• Wat een vooruitzicht: twee volle maanden voetballen en dan sportjournalist, geen thema's, geen cijfers, geen middagen terugkomen en straks als verslaggever naar alle belangrijke ontmoetingen op een fijne plaats in de tribune, zonder je eenige kwartje weekgeld te dokken .... (George van Aalst: Lotgevallen van een voetbalschoen. 1924)
• Of ik maar dokken wil, hè? (Theo Thijssen: Het taaie ongerief. 1932)
• s Maandags zegt zijn huisbaas: 'Dok je, Of ik ontruim je tochtig hokje'. (Louis Davids: De Zesdaagse. 1934)
• … protest tegen de vijftien gulden in de week, die ze met haar twintig jaar verdiende en waar ze thuis een tientje kostgeld van moest dokken … (A. den Doolaard: Wampie. De roman van een zorgeloze zomer. 1938)
• Jan Betaal dokt niet meer! dat is de hele kwestie! (Emmy Belinfante: We slaan ons erdoor. 1939)
• En hoeveel heb je die Hagenaars voor vijftig pond laten dokken? (K. Norel: Engelandvaarders. 1945)
• Meneer Schalm heeft me natuurlijk niet aan mijn neus gehangen hoeveel hij aan meneer Van Delden heeft moeten dokken …. (F. Bordewijk: Noorderlicht. 1948)
• Ze laten z'n pa dokken tot en mèt. (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• En als je niet wilt dat ik naar de politie loop, zul je moeten dokken, ouwe jongen. (Johan Fabricius: Nacht zonder zegen. 1955)
• … en jij maar de laatste centen dokken aan de drank. (Max Dendermonde: Een blauwe maandag op aarde. 1965)
• Je hebt een flat waarvoor je veel te zwaar moet dokken. (Robert Long: Levenslang. 1977)
• ... weer zo'n stille vreter uit de staatsruif die niks behoorlijks aflevert en waarvoor wij moeten dokken. (Maarten 't Hart: De droomkoningin. 1980)
• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)
• Bij ons op kantoor moet iedereen zijn snelheidsovertredingen zelf dokken. (NRC Handelsblad, 26/04/2003)
• Natuurlijk kun je je afvragen of de belastingbetaler moet dokken voor programma's die een geloof uitdragen. (Vrij Nederland, 29/01/2005)
• De lokale economie vaart er wel bij, zo blijkt uit de lange rij buitenlandse auto’s, die ieder vijf euro moeten dokken om het parkeerterrein op te mogen. (Elfie Tromf: Alfateef. Hoe ik eindelijk mijn plek in de roedel vond. 2013)

2) (19e eeuw) (K.M.A.) beschermen: 'een baar dokken': een nieuweling in bescherming nemen. Vermeld door Van Ginneken.

• Dokken — beschermen, b.v. een baar dolken, d. i. in zijne bescherming nemen. (Onze Volkstaal. Deel 1. 1882: Lijst van Woorden gebruikelijk aan deKoninklijke Militaire Akademie)
• Dokken (kon. mil. akad.), een baar (z. ald.) in bescherming nemen. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Dokken: beschermen; een baar dokken: een baar in bescherming nemen. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)