Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 09-10-2022

bremstig

betekenis & definitie

(17e eeuw) (inf.) vurig, heet, geil. Oorspr. gezegd van vrouwelijke dieren. Reeds bij Bredero (1611): "Grietje ghy maackt mijn tuychje soo schelms bremstigh hiet bekoort."

• (Lodewijk Willem Schuermans: Algemeen Vlaamsch Idioticon. 1865)
• (Leonard Lodewijk de Bo: Westvlaamsch Idioticon. 1870-73)
• (Alfons de Cock: Spreekwoorden en zegswijzen over vrouwen, de liefde en het huwelijk. 1911)
• … Strijd - kracht , die me door het hard werk hebt gedragen , en die me bremstig spoorde in mijn vernielens… (Karel van de Woestijne: Verzameld werk. 1947)
• Bremstig - b.n. en bijw. : bronstig, driftig, paardriftig; ook: brimstig, brad, hait, pêrdig, katievig, riedig, tuchtig ; aanm.: brimstig wordt inz. gezegd van varkens, hait van honden, pêrdig van paarden, tuchtig van koeien, katievig van katten, riedig van schapen, geiten, katten, trappeiziek van pluimvee. (Roland Desnerck: Oostends woordenboek. 1972)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• (Woordenboek van de Brabantse dialecten. 1979)
• (Hans Heestermans: Erotisch Woordenboek. 1980)
• (Spectrum Sex Atlas. Een nieuwe geïllustreerde gids. 1978. Vertaling en bewerking Liselotte de Vaal & Otto M. de Vaal. 1981)
• ... ik ben bremstig in excelsis deo, ik ga met de handkar in excelsis deo, ik geil me op in excelsis deo… (Oscar van den Boogaard: De heerlijkheid van Julia. 2010)

< >