Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-01-2022

bijltje

betekenis & definitie

1) (W.O. I) (Vlaanderen, sold.) aanvalsuur.

• Bijltje. Vl. voor aanvalsuur. Afgeleid van 'l'heure H' wat verbasterd werd tot 'leur Hâche' (hun bijltje). (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)

2) (17e eeuw) (zeem.) scheepstimmerman.

bijl, of Bijltje werd genaamd, binnen Scheepsboord, de Scheepstimmerman, om dat hij met de Bijl arbeid: weshalven, als de Seelui de Timmerman van nooden hebben, soo roepen sij, Bijl! Bijl! (W.A. Winschooten: Seeman, behelsende een grondige uitlegging van de Neederlandse Konst, en Spreekwoorden.... die uit de Seevaart sijn ontleend. 1681)