Wat is de betekenis van bijltje?

2024-03-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bijltje

1) (W.O. I) (Vlaanderen, sold.) aanvalsuur. • Bijltje. Vl. voor aanvalsuur. Afgeleid van 'l'heure H' wat verbasterd werd tot 'leur Hâche' (hun bijltje). (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994) 2) (17e eeuw) (zeem.) scheepstimmerman. • bijl, of Bijltje werd genaamd, binnen Scheepsboord, de Scheepstimmerman, o...

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bijltje

bijltje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bijl

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Bijltje

o. (-s), 1. kleine bijl; (spr.) het bijltje er bij neerleggen, zijn werk niet voortzetten, het opgeven, geen moeite meer doen ; — ik heb met dat bijltje al meer (langer) gehakt, dat of zulk werk heb ik al meer bij de hand gehad; — hij is het bijltje kwijt, staat bedremmeld, weet niet wat te doen; 2. (oudt.) de Bijltjes, benaming der sc...

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

bijltje

o. bijltjes (1 kleine bijl; 2 geschied. scheepstimmerman): 1. het bijltje er bij neerleggen; zie bijl; 2. de prinsgezinde bijltjes te Amsterdam.

2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Bijltje

(’bijltjə) o. (-s) Eert. een der prinsgezinde werklieden aan de Amsterdamse scheepswerven.

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Bijltje

BIJLTJE, o. (-s), kleine bij); — (spr.) het bijltje ergens bij neerleggen, zijn werk niet voortzetten, rust nemen, geene moeite meer doen; (inz.) niet meer studeeren; — hij is het bijltje kwijt, staat bedremmeld, weet niet wat te doen; — (oudt.) benaming der scheepstimmerlieden te Amsterdam.

2024-03-29
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Bijltje

Bijltje, (B. -N), o. (-s), kleine bijl; (oudt.) benaming der scheepstimmerlieden te Amsterdam.