Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-04-2020

bijl

betekenis & definitie

(1912) (Barg.) balie; gerecht.

• En daar leefde ie lekker van als zoo'n echte gróótmochol... Tot ie dan óók voor de bijl kwam, en op moest gaan voor beis jantjes... (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912)
• Maar er viel met de getuige niks te knoeie. Hij wou zelfs voor dik poen z'n verklaring geen draad verandere. Toen most er natuurlijk een ander wijsie op gecomponeerd worde. De jonges liete het aan mijn over om Lokkie onder de bijl weg te slepe. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)