Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 12-05-2023

baai

betekenis & definitie

1) (16e eeuw) (mnl. bay, roodbruin) (Barg.) rode wijn.

• Baey: wijn. (Anoniem: Der fielen, rabauwen, oft der schalcken vocabulaer. 1563)
• Wyn: Baay. (Nicolas Racot de Grandval: Nederduitsch en Bargoens woordenboek. 1743)
• Baai, wijn. (Onze Volkstaal. Deel 3. 1885. Alphabetische Woordenlijst van het Bargoensch)
• Baai. Een woord uit de spreektaal voor wijn, en reeds in het midden der 16de eeuw voorkomende. Wellicht afkomstig uit het Bargoensch, de taal der dieven en landloopers. Het komt in onderscheidene woordenboeken dier taal voor, o.a. ook bij Avé-Lallemant, die in zijn Gaunerthum, IV. 81 er van zegt, dat het woord in 't geheel niet te verstaan is, dat hij het uit geen der hem bekende talen, ook niet uit het Hebreeuwsch, weet te verklaren. Mogelijk is het één met het Nederlandsche bei, dat niet alleen voor bes, laurierbes werd gebezigd, maar ook voor druif, en dat het misschien het eerst als dieventerm in den zin van wijn is gebruikt. Als term voor wijn vindt men het nagenoeg alleen in twee uitdrukkingen, Rijnsche baai en roode (rooje) baai. (Noord en Zuid. Jaargang 18. 1895)
• Baai, (Rooie — (stud.) roode wijn; baai van mnl. bay = roodbruin, duidde den Rijnwijn en de Spaansche en Hongaarsche wijnen aan. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Baai (Rooie -) rode wijn; baai van mnl. bay: roodbruin, duidde den Rijnwijn en de Spaansche en Hongaarsche wijnen aan. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• Even voor New York hadden de stokers en de matrozen een akelige keelkriebeling gekregen. Nou, die dorst was gauw te verhelpen; een klanker rooie baai was er niet; dan maar water. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 3: Manus Peet. Z.j. (dertiende druk). Eerste druk: 1922)
• Roode wijn heet nog wel baai, en dokken is nog altijd: iets betalen waartoe men half en halt gedwongen is. (de Sumatra Post, 24/02/1923)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)

2) (1925) (Barg.) reus van een vent.

• Komp hier, na buite... selle we rotjes fan je wrijfe... Kompt d'r soo rauw fan 'n pertijtje banke op 't Hoffie!
- Selle me je stampere?
- En je signelement opgeife?...
- Hep je moer nog meer sukke baaie?.... (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925)
• Baai: reus van een kerel. (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)