Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 31-07-2022

achterdeur

betekenis & definitie

(17e eeuw) (sch.) anus, vooral m.b.t. anale seks. Vnl. populair in homo- en lesbo-kringen. ‘Iemand via de achterdeur nemen’: iemand anaal neuken. De metafoor komt ook voor in het Amerikaans-Engelse slang: 'backdoor' of 'back passage' en in het Franse argot: 'porte de derrière'. Zie ook artiesteningang*.

• Wilje blyven gesont Pis 't soo dikwils als een hont, Houtje achterdeur altijd open, Soo hoefje na geen Doctoor te lopen. (Pans Fluytje, ofte Heydens ban-ket, Blazende Loopjes met Hoopjes, en Stukjes op Krukjes: voor Aapjes en Knaapjes. 1724)
• Op een gegeven moment scheelde het niet veel of hij was zelfs met zijn enor-me lul, mijn achterdeurtje ingeglipt, op zijn Grieks dus. (Xaviera Hollander: De Happy Hooker. 1972)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• De ‘achterdeur’ van vrouwen is in ‘Carnal Intrigues’ een geliefd object. (Penthouse, september 1991)
• Ik dacht altijd dat een kind – pardon my French – uit je kut kwam. En dat het daar dus ook pijn deed. Dat is maar ten dele waar. Goed, hij gaat door de voordeur, maar dat voel je ook flink aan je achterdeur. Na de bevalling heb je pijn aan je poeperd. (Claudia de Breij: Krijg nou tieten! en andere zwangerschapsverschijnselen. 2009)
• Ik durf niks te gebruiken waar anal op staat, ik ben niks anaals van plan. Bo-vendien, straks hebben de tuutjes ervan klemgezeten tussen iemands achter-deur, daar waag ik me niet aan. (Heleen van Royen: Verboden vruchten. 2012)
• Als je vaak naar porno kijkt, krijg je al snel de indruk dat anale seks doodnormaal is. Toch zijn de Griekse beginselen lang niet zo ingeburgerd als YouPorn ons wil doen geloven. Uit onderzoek blijkt dat slechts één vrouw op drie al eens bezoek kreeg langs de achterdeur. (Metro, 11/03/2016)