Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-02-2021

aan mijn pet

betekenis & definitie

(1939) (ook gewoon: mijn pet) uitroep van ongeloof: ik geloof er niets van; je kunt de pot op. Eufemistisch voor: ‘aan mijn reet’. Vgl. ammehoela*.

• Jij, met je zogenaamde gave! An me pet! (Willem van Iependaal: De dans om de rinkelbom. 1939)
• Regels en voorschriften mijn pet. (Jan de Hartog: Gods Geuzen, 1947-49)
• 'M'n pet,' zei Half Eén. (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• Roeping m'n pet, zei Jesse. Iedere minuut die we hier staan te verspillen met slap gezwam ... (Jan de Hartog: Het koninkrijk van de vrede (vier delen). 1972-1975)
• Wij in Ostade voelden ons nu eenmaal niet ongelukkig, en als ik daar uiting aan geef, diskwalificeert U dit als `romantisering?' Aan mijn pet, dominee. (Piet Bakker: Jeugd in de Pijp, 1962)