is (voor de vakman) de wetenschap der acoustische eigenschappen van zalen (in ’t dagelijks spraakgebruik deze eigenschappen zelf). Een goede acoustiek van vergaderzalen, schouwburgen e.d. eist goede verstaanbaarheid van het gesproken woord; voor concertzalen is klankschoonheid de subjectieve maatstaf.
Als in een zaal een geluidsbron plotseling ophoudt te werken, blijft het geluid nog enige tijd voortklinken; dit verschijnsel heet nagalm. Onder de nagalmtijd verstaat men de tijd waarin het niveau van de nagalm 60 decibell lager is geworden (globaal gezegd; waarin geluid van gespreksterkte uitstervende, juist onhoorbaar wordt). De nagalmtijd is één van de voornaamste objectieve eigenschappen, die de acoustiek van een zaal beheersen. De gewenste nagalmtijd van een zaal ligt tussen ca /4 en 4 seconden, is groter naarmate de zaal groter is en hangt voorts af van de bestemming van de zaal. Zo vraagt bijv. orgelmuziek om een langere nagalm dan het gesproken woord.
De nagalmtijd van een zaal is te voorspellen met de formule van Sabine : nagalmtijd in seconden = 1/6 maal het zaalvolume in m8 gedeeld door de absorptie van de zaal in m open raam (1 m2 „open raam” kan bijv. worden verkregen met 10 m absorberend materiaal van 10 pct absorptie, 5 m2 van 20 pct, 1 m van 100 pct, d.i. 1 m2 werkelijk open raam, of met 2 ½ luisteraar). De nagalmtijd kan dus worden verkort door geluidsabsorberend materiaal op wanden en/of plafond aan te brengen (z geluidsleer).
Door een goede vormgeving van de zaal bereikt men een gelijkmatige geluidsverdeling over de toehoorders en de gewenste graad van geluidverstrooiing (diffusiviteit). Slechte vormgeving kan leiden tot echo’s, ongelijkmatige verdeling (concentraties en „dode hoeken”), flutter echo’s (z echo), slechte diffusie. Geluidverstrooiing (diffusie) kan men bereiken met nissen, zuilen, cassettering, balken, beelden, halve bollen. Acoustisch zijn dergelijke brekende elementen gunstig.
Reflecterende wanddelen in de onmiddellijke nabijheid van een spreker buit men uit om het gesprokene doelmatig op de toehoorders te richten. Dit leidde tot de klankkaatsers (-borden, -spiegels) boven de predikant in een kerk. Het door de kaatser omlaag en naar achteren gerichte geluid onttrekt men bovendien aan de nagalm (tweede voordeel!).
In openluchttheaters is doorgaans de ondersteuning van het gesprokene door nuttig reflecterende wanddelen zwak, doch anderzijds ontbreekt ook vrijwel geheel de storende (?) nagalm. Het ontvangen geluid is dus zwak, is echter door de afwezigheid van galm voor de verstaanbaarheid van prima kwaliteit.
Voorspellingen over de acoustiek van een te bouwen zaal maakt men door berekeningen (nagalmtijd, echo’s), door tekenen van de loop der geluidsgolven in doorsneden, en door modelonderzoek (in de rimpelbak met watergolven, in lucht door fotografie van geluidsgolven in een vlak model, met lichtmodellen e.d.).
In overigens goede, doch extreem grote zalen is het gesproken woord óf te zwak, óf worden wij te zeer gehinderd door nagalm. Een luidsprekerinstallatie is dan onvermijdelijk. Tegenwoordig kan men hiermede het geluid zeer goed op de luisteraars richten en bovendien het gesprokene zeer belangrijk versterken zonder de luisteraars de illusie te ontnemen dat het geluid van de spreker komt (luidsprekerzuilen). In acoustisch inferieure, niet zeer grote zalen moet men soms ook naar deze middelen grijpen.
PROF. DR IR C. W. KOSTEN.