is een vreemde en afkeurenswaardige uitdrukking voor het voorlopige getuigenverhoor (z getuige) uit de artt. 876-881 W.v.B.Rechtsv. Dit verhoor kan op verzoek van een belanghebbende door de rechtbank worden bevolen, voordat een geding aanhangig is; gaat zij er toe over, dan wordt de wederpartij gewaarschuwd alvorens het verhoor begint, opdat zij er bij kan verschijnen en voor haar belangen waken (art. 880 W.v.B.Rv.).
Zijn alle partijen bij het verhoor aanwezig geweest, dan hebben de verklaringen uit het voorlopige getuigenverhoor dezelfde bewijskracht als die uit het gewone; anders kan de rechter ze later buiten beschouwing laten (art. 881 W.v.B.Rv.).Het voorlopige getuigenverhoor strekt tot bewaring van bewijsmateriaal, dat anders wellicht mettertijd verloren gaat, en bevordert bovendien de betrouwbaarheid der verklaringen door de spoedige opneming ervan na de gebeurtenissen. De mogelijkheid ervan is ingevolge een wenk van de Middelburgse rechter Bloemers sterk uitgebreid bij de wet van 18 Juli 1951, Stbl. 902 (wetgevingsbijlage 551 bij het N.T.B. en het W.P.N.R.).
Lit.: J. H. F. Bloemers, N. J. B. 1948, blz. 5545575 J. F. van Deinse, N.J.B. 1951; blz. 168-172; Hugenholtz, Hoofdlijnen v. Ned. burg. procesrecht, 7de dr., blz. 108-111.
